[Barend Gruwel]
GRUWEL (Barend), van Emmerik afkomstig, klom in het Dominikaner-Klooster te Zwol tot het ambt van Prior op, doorreisde in 1546 als Commissaris van den Keizer en voorzien met eene pauselijke bul, welke hem tot het geloofsonderzoek in de landen der keizerlijke majesteit delegeerde, vergezeld van zijnen notaris Dirk Wolf, het hertogdom Gelderland. Beide mannen waren in dit jaar te Arnhem en elders werkzaam. Het hof van Gelderland zag dit met misnoegen, en deed poging om Gruwel, of om den sterken tegenstand, welke de steden betoonden, waar hij zijne taak vervulde, of omdat zij hem voor ongeschikt hielden, te verwijderen. De stadhouder en raden beriepen zich onder anderen, blijkens het antwoord van Koningin Maria, den 10 April 1547 aan het hof geschreven, op de pauselijke bul, waarmede Gruwel ‘gesubdelegeerd was’, dat deze namelijk de landen van Gelderland en Zutphen niet mede begreep. Maar de Koningin bevestigde den inquisiteur in zijne betrekking, gelijk nogmaals in 1548, toen het hof eene nieuwe poging had gedaan om van hem ontslagen te worden. Meer vinden wij niet van dien man opgeteekeed, als dat hij voor zijne verschijning in Gelderland, Overijssel en de provincie als kettermeester werkzaam was, en wel in gedingen die eenen bloedigen uitgang namen, gelijk ook later te Amersfoord. Daar hij zeer hardhoorende was moest hij reeds daardoor weinig geschiktheid hebben voor de eindelooze disputatiën, die het ketter-proces eischte.
Zie van Bragt, Martelaars Spieg. D. II bl. 65; Revii Daventria itlustr. p. 264, 265; Brandt, Hist. der Reform. D. I bl. 173, 266; van Bemmel, Beschrijv. der stad Amersf. D. I bl. 271; van Hasselt, Kronyk van Arnhem bl. 100 en Prof. Mol, Johannes Veluanus en der Leken Wechwyser in zijn met Prof. Kist uitgegeven Kerkhistorisch Archief D. I bl. 10, 18, 21, 44.