Als lid der edelen van Holland werd hij, op voordragt van den Prins van Oranje, aangesteld tot Slotvoogd van het kasteel te Muiden, en tot Baljuw en Dijkgraaf van Naarden en Gooiland, mitsgaders tot Hoofdschout van Weesp en Weesper-Karspel en Hoog-Bijlmer. Als lid van den Raad ter Admiraliteit te Amsterdam nam hij den 25sten Junij 1761 zitting, nadat hij ongeveer 1759 van zijn gezantschap naar Berlijn was teruggekeerd. Hij maakte zich daarna jegens de weduwe van Willem IV bijzonder verdienstelijk, door met Onno Zwier van Haren de bedoelingen van de Hertog van Brunswijk tegen te werken.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XX. bl. 174; Stuart, Vaderl. Hist. D. II. bl. 26; Kok, Vaderl. Woordenb.