Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 437]
| |
zijne dapperheid zeer onderscheidde. De vijand had een brandenden ton, met teer, zwavel en stroo gevuld, aan den slagboom der gasthuispoort aangebragt. Om het gevaar, daardoor veroorzaakt, te voorkomen, zwom van Groningen, onder een hagelbui van kogels, met een lederen emmer in den mond, over de gracht, rukte de teerton omver en bluschte den brand. Ongedeerd naar de stad gezwommen, werd hij aldaar door van den Cornput voor zijn stout bestaan met een handvol daalders vereerd.
Zie Bosscha, Neerl. Held. te land, D. I. bl. 264; Arend, Algem. Geschied. des vaderl. D. II. St. VI. bl. 422. |
|