[Zeger van Groesbeek]
GROESBEEK (Zeger van), afkomstig uit een aanzienlijk Geldersch geslacht, was in 1567 lid van den Grooten Raad te Mechelen en, even als zijn broeder Gerard, Bisschop van Luik, een ijverig aanhanger van den Koning van Spanje. Hij werd in laatstgenoemd jaar, door de Landvoogdes, benevens Joris Rataller, benoemd tot afgezant naar Denemarken, om den Koning van de verhooging der Sont-tollen te doen afzien. Zij slaagden niet naar wensch. In 1568 voerde hij, bij afwezigheid van den Hertog van Aremberg, het bevel over Friesland en Groningen, en het is aan de door hem genomen maatregelen toe te schrijven, dat de inval van Graaf Lodewijk van Nassau in Groningen door zulk eenen ongelukkigen uitslag gevolgd werd.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. IV. bl. 235 (167); Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 238, 272; te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. I. bl. 371, D. III. bl. 451, 508, 509; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. V. bl. 29, 30; Nijhoff, Bijdragen, D. VII. Aankond. en Berigt. bl. 128. Kronijk van het Hist. Gen. te Utr. D. V. bl. 312, 313.