Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7

(1862)–A.J. van der Aa– rechtenstatus


[Jacobus Groeneveld] GROENEVELD (Jacobus), geboren te Hoogsoeren, bij Apeldoorn, den 11^den April 1757, uit H. Groeneveld en Gesina Willems. Zijne ouders niet bemiddeld zijnde om hunnen zoon eene wetenschappelijke opleiding te geven, werden daartoe echter in staat gesteld door de edelmoedigheid van prins Willem V. Zijne studiën volbragt hebbende, werd hij eerst predikant te Monster in 1783, daarna, in 1785, te Brielle, in 1789 te Middelburg en in 1793 te 's Hage. Hij overleed te Molenwijk den 24^sten September 1815. Zijne afbeelding door C.H. Hodges gegraveerd in zwarte kunst ziet het licht, met dit bijschrift van J.W. Bussingh:
[pagina 423]
Die in oprechtheid, kunde en godvrucht waerde steldt Wordt door dit beeld verrukt, en zegt: 't is Groeneveld. Groeneveld maakte nu en dan gelegenheidsverzen, die zich echter door niets dan door goede wil onderscheiden. Hij vervaardigde onder anderen een gedicht, geplaatst in den bundel Lijkzangen ter nagedachtenis van H.J. Krom, Middelb. 1805. bl. 8. Zie Brans, Kerk. Regist. bl. 123, 145, 148; Boekz. der gel. wereld, 1815; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht.