van Edam aanstelde. Dezelfde Sonoy had hem als zoodanig naar Leiden gezonden, maar die stad verkoos geen vreemdeling tot bevelhebber. De spijt over deze afwijzing kan hem welligt tot het doen van knevelarijen en onbehoorlijkheden vervoerd hebben, waarvan de geschiedenis melding maakt. Zijne gierigheid was onverzadelijk, zoodat hij geen openbare roof ontzag om zich te verrijken. Hij werd om zijne euveldaden door de staten van Holland gevangen gezet. Naderhand losgelaten begaf hij zich naar Vlaanderen, en nam in 1572 deel aan de verovering van Oudenaarde. Op de nadering der Spanjaarden nam hij met anderen de vlugt, doch werd met twee der zijnen achtervolgd. In een huis of hofstede nabij Eclo gevloden, verdedigden zij zich moedig, totdat de vijanden hun verblijf in den brand staken en de Grave met de zijnen in de vlammen omkwam.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. VI. bl. 365 (265), 377 (274), 412 (301); W. te Water, Hist. der Herv. kerk te Gent, bl. II; J.W. te Water, Tweede Eeuwfeest der vrijheid te Vliss. Bijl. bl. 31, 32; van Groningen, Geschied. der Watergeuz. bl. 241-243.