sukkeling, op den 19den September 1837 de dood een einde aan zijn nuttig en werkzaam leven maakte.
Was Gratama als geleerde groot en geacht, niet minder was hij het als mensch. ‘Bevallig in omgang en verkeer, zelfs in hoogen ouderdom, dienstvaardig, deelnemend in de vreugde en het leed van anderen, een opregt vriend jegens zijne vrienden, weldadig jegens de armen, ijverig en deelnemend voorstander van nuttige en weldadige instellingen, vereenigde hij met dit alles eene echte oud Hollandsche eenvoudigheid van zeden, regtschapenheid van inborst en edele rondheid van karakter, welke hem de achting verwierven van allen, die deze deugden op prijs weten te stellen.’
Het stoffelijk overschot van den beroemden man werd te Rhoderwolde, in de nabijheid van zijn buitengoed, ter aarde besteld. Zijne gade, Aafke Talma, met wie hij sedert 1783 door den band des huwelijks, gedurende meer dan veertig jaren, vereenigd was, rust aan zijne zijde. Zij schonk hem verscheidene kinderen, waarvan de oudste hier volgt.
De afbeelding van Gratama ziet in silhouet het licht. Hij was lid van verschillende geleerde genootschappen. De volgende werken zijn door hem in het licht gegeven:
Betoog van den gelukkigen toestand van Vriesland, afgescheiden van de tegenwoordige verdeeldheden, met bedenkingen over de vaderlandsliefde, over het geluk en het volksgeluk, Harl. 1795. 8o.
Onderzoek naar de geestelijke goederen in Friesland, Harl. 1796. 8o.
Berigt aangaande een land-schildpadde; in den Nieuwe Konsten Letterbode 1796. D. II. bl. 130.
De indole, fontibus et remediis superstitionis; met goud bekroond door de bezorgers van het Stolpiaansch legaat en in deszelfs verhandelingen opgenomen. (Lugd. Bat. 1796. 4o.) Ook in het Hollandsch uitgegeven onder den titel van:
Zedekundige verhandeling over de natuur en de oorzaken des bijgeloofs, Leid. 1796. 8o.
Beschouwing van de huisselijke slavernij bij de Romeinen, Gron. 1796. 8o.
Oratio de causis malorum, quae jurisprudentia naturalis, ejusque doctores fuerunt perpessi, Gron. 1806. 4o.
(Met R. Gockinga) De temporis divisione et notis, quibus in diplomatibus et actis publicis usi olim sunt Batavi, Gron. 1806. 8o.
Regtsgeleerd Magazijn, Gron. 1809. 8o. 3 stukken.
Praelectiones ad prolegomena et partem primam Institutionum Justineancarum, Gron. 1819. 8o.
Opuscula academica, Gron. 1821. 8o.
Redevoering over het staats-wezen, den akademischen regtsleeraar en de regtsgeleerde verdiensten van A.J. Duymaer van Twist, Gron. 1821. 8o.
Zie Nieuwe Algem. Konst- en Lett. D. VII. bl. 203, D. IX. bl. 193, D. X. bl. 172-174, D. XXII. bl. 202; Algem. Konst- en Lett.