[Willem Jacob van de Graaff]
GRAAFF (Willem Jacob van de), broeder van den voorgaande, werd in 1736 geboren. Zoowel als zijn oudste broeder werd hij voor de wapenen en den vestingbouw groot gebragt, en had, naar het schijnt, aan het doorluchtige huis van Oranje-Nassau, of zijne opleiding, of zijne aanvankelijke bevordering te danken.
Hij vertrok in 1747 met den rang van onder-koopman naar Indië, en werd al dadelijk op Ceylon geplaatst. Na in onderscheidene mindere betrekkingen, gedurende een twintigtal jaren, blijken van ijver en bekwaamheid te hebben gegeven, werd hij, in 1776, in Suratte aan het hoofd van een Compagnies-kantoor geplaatst, en kort daarna met den rang van buitengewoon Raad van Indië vereerd. Weinige jaren later werd hem de aanzienlijke betrekking van Gouverneur en Directeur van het eiland Ceylon opgedragen, en nam hij eerlang ook plaats onder de gewone raden van Indië. In al die betrekkingen onderscheidde zich van de Graaff door eene voorbeeldelooze werkzaamheid en bekwaamheid, die hem in Nederland in hooge achting bragten, maar waardoor de haat zijner vijanden meer en meer werd opgewekt en zijn val ten gevolge had.
Den 25sten Junij 1793 tot Eerste Raad van Indië en Directeur-Generaal van den Indischen handel benoemd, verliep het tot den 4den Januarij 1796 eer hij van zijne hooge bediening bezit kon nemen. Kuiperij en haat zijner vijanden was ook daarvan de oorzaak. En toen nu de werkzame man, al zijne krachten veil hebbende voor het heil der kolonie, met eenen ongekenden ijver en bekwaamheid de zaken bestuurde, was dit slechts eene aansporing te meer voor zijne vijanden om hem nieuwe moeijelijkheden te berokkenen, zijne pogingen te verlammen, hem zelfs zijne bedrijvigheid kwalijk te nemen.
Slechts vijf weken was van de Graaff werkzaam in de uitoefening der hooge bediening, voor welke hij naar Batavia geroepen was, toen hij den 8sten Februarij 1796 beschuldigd werd, van onbezonnen genoeg te zijn geweest, bij zijne komst te Batavia te eischen, van dadelijk gesteld te worden in de exercitie van den post van Directeur-Generaal, van het aanheffen of opentlijk ondersteunen van de kreet, alsof de defensie der kolonie opzettelijk ware en nog werd verwaarloosd, van te hebben gezocht, het wettig gezag te ondermijnen, van de eerste en voornaamste oorzaak te zijn van de noodlottige en ergerlijke twisten en partijschappen, enz.
Uit deze beschuldigingen, zonder bewijzen aangevoerd, is het ten duidelijkste op te maken, dat men den kundigen man, het koste wat het wilde, den voet wilde ligten, maar dat