hij als student in de letteren en regtsgeleerdheid de lessen van Wyttenbach, Cras en van Swinden en maakte zulke vorderingen, dat hij reeds twee jaren verder, naar het oordeel van den grooten Wyttenbach, geschikt was om naar eene praeceptors plaats te dingen, en wel naar die te Gouda, welke betrekking hij verkreeg en reeds in October 1796 aanvaardde.
Meer, zoo als men het toen noemde, Oranjeklant dan Patriot zijnde, werd hij, ten gevolge der staatkundige gebeurtenissen, in 1798 van zijne betrekking ontzet, en mislukte hem daardoor ook eene sollicitatie naar de vakante rectors plaats te Franeker. Hij keerde alsnu naar de ouderlijke woning terug, en meende zich op nieuw aan de studie op eene der Hoogescholen over te geven, toen hij van eenen veel vermogenden vriend werd aangezocht met hem, en voor diens rekening, een reisje naar Frankrijk en Zwitserland te maken. Na eene afwezigheid van drie maanden keerde van Goor in het vaderland weder, begaf zich op nieuw tot de studie der regtsgeleerdheid, deed zich in het najaar van 1798 als student te Leiden inschrijven, en werd aldaar in 1800, na verdediging zijner dissertatio politico-juridica de Mercatura, inprimis Batavorum, tot advokaat bevorderd. Als zoodanig zette hij zich te Amsterdam neder; maar de praktijk ontbrak.
Door een toevalligen zamenloop van omstandigheden, voor onze lezers van geen belang, vertrok van Goor in 1801 naar Leeuwarden, en nam daar gedurende eenigen tijd den boekhandel waar van de Wed. Trip, welke affaire hij in October 1802 overnam, en onder de firma van de Wed. J.P. de Boy, geboren de Jong, met wie hij zich in het huwelijk had gegeven, voortzette. Ofschoon die handel in den beginne niet vlot ging, en van Goor met les geven in de talen in zijn onderhoud moest voorzien, had hij echter het geluk zijnen handel meer en meer uit te breiden en eenige werken, bijzonder geschikt voor leesgezelschappen, met goed gevolg uit te geven.
Te midden van zijn dagelijkschen arbeid kwam de lust voor het tooneel, die hem reeds van zijne jeugd af bezield had, weder boven, en, even als gedurende zijn verblijf te Gouda, nam hij ook nu deel aan een sedert lang bestaand lief hebberij-tooneel, waardoor hij tevens aangemoedigd werd om eenige tooneelstukken te vertalen en uit te geven. Doch niet alleen ondernam van Goor de vertaling van tooneelstukken, maar hij leverde die ook van een aantal goede romans en reisbeschrijvingen, waardoor hij zich bij het lezend publiek zeer verdienstelijk maakte, ook om de belangrijke aanteekeningen of voorredenen die hij daarbij voegde. Om een denkbeeld te geven van de groote werkzaamheid van van Goor dient, dat hij, volgens zijne eigene mededeeling, in den tijd van zeven jaren 49 boekdeelen vertolkte, en daarbij