[Gondebald]
GONDEBALD, zoon van Adgilt II, over wien wij in het 1ste deel bl. 68 gehandeld hebben, was, volgens de algemeene overlevering, van 737 tot 749 Koning van Friesland, en overleed in dat jaar, twee onmondige zonen nalatende. Onder zijn bestuur werd het christendom vrijelijk ingevoerd. De overlevering wil, dat hij reeds in 739 gouden munten te Dokkum heeft doen slaan. Volgens sommige schrijvers zou hij in het leger van Karel de groote gediend hebben, en den heldendood in de bergpasssen van Roncevaux hebben gevonden; doch daar dit in 778 zou hebben plaats gehad, is zulks op hem niet van toepassing.
Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 60; Sjoerds, Jaarb. van Friesl. D. I. bl. 377, 388-390. 410, 411; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. I. bl. 423; Kok, Vaderl. Woordenb.; Bosscha, Neêrl. held. te land, D. I. bl. 21; Eekhoff, Geschied. van Friesl. bl. 489; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. I. bl. 340; van der Chijs, de Munten van Friesl., Gron. en Drenth. bl. 6.