‘kunstig in het schilderen met olij- en waterverw, en teykenen met potlood, kool en met de penne.’ Wat er echter van haar als zoodanig bekend is wordt niet geroemd. Zij zelve vervaardigde hare afbeelding, die door Balen in zijne beschrijving van Dordrecht is opgenomen. Ook in de schrijfkunst toonde zij zeer bedreven te zijn, en niet alleen op papier, maar ook op glas was zij eene meesteresse in het trekken van letters met krullen en andere versierselen.
Zoovele zeldzame talenten verwierven haar de eernamen van roem van Dordrecht, fenix der vrouwen, parel onder de Dordsche jonckheid harer eeuw, flonckerbagge, lieffelijcke blom in het paradijs der consten en wetenschappen aen de Merwestroom, en schonken haar de hoogachting en vriendschap van een tal van mannen, die in haren tijd in alle wetenschap en kunst den roem van ons vaderland waardiglijk handhaafden.
Bij al hare heerlijke gaven, bij het bezit van zulk een rijkdom van kennis, vergat zij echter hare roeping als vrouw geenszins. Na den dood harer moeder, die zij vroeg schijnt verloren te hebben, hield zij het huishouden van haren vader op, en niets was er instaat om haar hare pligten als zoodanig te doen vergeten, en, zegt Dr. Schotel, wiens uitmuntende verhandeling over haar wij zoo gaarne in ieders handen zagen, ‘overtuigd, dat tot de ware grootheid niet slechts uitmuntendheid des verstands, maar ook adel des harten behoort, spande Margaretha alle vermogens in, om ook dien te verwerven. De godsdienst was haar reeds in hare kindsheid dierbaar en hare voorschriften onderhield zij zelve zoo zorgvuldig mogelijk. Hare gedichten en brieven, doen ons haar als eene hoogst verdienstelijke, maar tevens dankbare, opregte, nederige en godvreezende maagd kennen. Jegens haar zelve was zij gestreng, jegens anderen zachtmoedig. Van zich zelve sprak zijn met schroom, den lof aan anderen vermelde zij, waar zij kon.’
Margaretha van Godewijck overleed te Dordrecht den 2den November 1677. Hare zinspreuken waren: Deus mihi vicus. Tot Gode is ons wijck. Dieu est mon refuge. Deus nostrum asylum, die allen hetzelfde denkbeeld te kennen gevan. Bij uitersten wil vermaakte zij al hare schriften en kunststukken aan den Kapitein Samuel van der Heyden, Johanz. Meer dan anderhalve eeuw daarna werden hare gedichten, in twee banden, te Parijs, in eene openlijke veiling, door den Heer Immerzeel gekocht, en geraakten vervolgens in de beroemde verzameling van den heer J. Schouten te Dordrecht, en bij den verkoop van diens verzameling, in 1852, in andere handen. De afbeelding van Margaretha van Godewijck ziet het licht; de dichter Samuel van Hoogstraten plaatste er het volgende bijschrift onder: