te zullen bijstaan, of bij verhindering daarvan te zullen zenden twaalf Edellieden voor zijne rekening, gedurende een jaar.
Hij nam, met zijn zoon, die volgt, deel aan verscheidene oorlogen, zoo door Hertog Filips zelven als door diens zoon Hertog Karel gevoerd, en werd door beiden in vele belangrijke zendingen aan vreemde hoven gebruikt. Voor het verschaffen van penningen aan de Aartshertogen Maximiliaan en Maria was hem breeder vrijdom van tollen over Holland en Zeeland, voor de burgers van zijne stad Bergen op Zoom, toegestaan ten eeuwige dage. Hij zelf verleende in 1461, 1463 en 1485 aan deze stad belangrijke privilegien. Hij stierf in 1494 en werd met groote plegtigheid te Bergen op Zoom begraven. Als eene bijzonderheid wordt gemeld dat daarbij niet alleen 336 blazoenen of wapenschilden, maar ook zooveel zwart laken gebruikt is, dat in geheel Antwerpen daarvan niet genoeg voorhanden was. Hij was gehuwd met Margareta van Saint Simon, die wegens hare zeldzame schoonheid la belle blanche de Saint Simon genoemd werd. Hij verwekte bij deze vrouw tien kinderen, als 1. Philips, die volgt, 2. Hendrik, Bisschop van Kamerijk, 3. Jan, die volgt, 4. Antonie, kapellaan van Karel V en van Filip II en Abt van St. Bertin bij St. Omer, 5. Cornelis, Ridder van het Gulden-Vlies en Schenker aan het hof van Keizer Maximiliaan en Maria van Oostenrijk, van wien reeds in het 2de deel, bladz. 375, gesproken is, 6. Michiel, die in 1481 Dordrecht door list hielp bemagtigen, en in 1482 in den oorlog met de Luikenaars sneuvelde, 7. Isabella, 8. Helena, beiden Non geworden, 9. Maria, ongehuwd overleden en 10 Jenne, gehuwd met Adriaan van Mally, Ridder en Heer
van Conty en Picardye.
Behalve deze verwekte Jan van Glimes nog veertig onechte kinderen, zoodat niet ten onregte onder zijne afbeelding, die op het stadhuis te Bergen op Zoom bewaard werd, gesteld werd:
En pictus labeo, quem labris labra fovendo
Dii decies quinta fecerunt prole beatum.
Heer Jan mette lippen, is hier
Na het leven gestelt zeer fier;
Had vijftig kinders, 't was mans getier,
Stierf duyst vier honderd tnegentig vier.
Zie van Leeuwen, Batav. Illustr. bl. 1091-1094.