Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 198]
| |
derhand van Alexander, Hertog van Holstein, die hem tevens tot predikant te Hatzum aanstelde, van waar hij den 26sten September 1601 te Woerden als Luthersch predikant werd beroepen. Deze gemeente, toen geene vrijheid in de uitoefening harer godsdienst hebbende, had aan Glaserus groote verpligting, door zijn gedrag en ijver voor de belangen der Luthersche Kerk, waarbij hij zelf geen levensgevaar ontzag. Het uitvoerige verhaal van hetgeen hem en zijne gemeente te beurt viel, en hoe eerst na langdurige en herhaalde pogingen de Lutherschen aldaar het eerst in ons vaderland vrijheid verkregen hunne godsdienst ongestoord uit te oefenen, is elders te lezen, Genoeg zij hier de herinnering, dat Glaserus in December 1602 naar den Haag werd gedagvaard, voor het Hof van Holland, en gelast werd deze stad niet zonder toestemming te verlaten. Herhaalde verzoeken werden hierop door hem en de leden zijner gemeente ingeleverd, met dat gevolg, dat eindelijk in 1603 hunne klagten verhoord werden en aan hen werd toegestaan hunne godsdienst bij oogluiking uit te oefenen. Woerden was de eenige gemeente destijds aan welke die vrijheid was toegestaan, en die had zij aan de standvastige en bedaarde houding van Glaserus te danken. Tot in 1613 was Glaserus te Woerden werkzaam, toen hem, op zijn verzoek, eene beroeping naar Amsterdam toekwam. Hier bleef hij zijne dienst met ijver waarnemen, tot aan zijnen dood, die in 1624 plaats had. Zijn zoon volgt.
Zie Paauw, Europa's Lutherdom, bl. 326, 347, 380; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk in Nederl. St. III. bl. III-126; Domela Nieuwenhuis, Geschied. der Amst. Luth. gem. bl. 52. |
|