gebied af te wenden. In hoeverre het aan hem of aan zijne meesters lag, dit is niet te ontkennen, dat de daar gevoerde onderhandeling eene groote beschroomheid voor en afhankelijkheid van Engeland kenschetste. Zij bragt dan ook niets anders te weeg dan dat er eene nadere bijeenkomst te Breda werd vastgesteld. Intusschen werd Gilles in 1746 tot Raadpensionaris van Holland verkozen, op veel voordeeliger voorwaarden dan iemand zijner voorgangers genoten had. Hij deed als zoodanig den 23sten September den gevorderden eed en werd ten zelfden dage ook als Pensionaris van de Ridderschap voorgedragen.
Inmiddels waren de onderhandelingen te Breda voortgezet, waarover wij hier niet zullen uitwijden. Eigenlijk werd er niets uitgevoerd, en de inval der Franschen op ons grondgebied was de wrange vrucht van vrees voor Engeland. Teregt zegt de Heer Scheltema ‘zorgvol was de tijd. De staat was buitensland in oorlog, binnensland in beroering, de vredehandel te Breda liep vruchteloos af, eene omwenteling was onvermijdelijk; Willem IV werd Stadhouder, en bij dit alles schokken en oproer’ Gilles had daarvan dan ook zijn deel. Het volk schold hem voor Franschgezind en landsdief uit. Zijn huis werd aangewezen om door het graauw geplunderd te worden. De Raadpensionaris gaf er den Staten kennis van, die hun genoegen betoonden over hetgeen door hem was verrigt, en die, de uitstrooisels tegen hem voor vuile lasteringen hebbende verklaard, op raad van den Prins, hem eerlang in hunne hooge bescherming namen, en hem in persoon, huis en goederen kost- en schadeloos beloofden te zullen houden. De prins zelf had schikkingen gemaakt om het huis van Gilles door krijgsvolk te doen beschermen, doch deze voorzorg bleek onnoodig te zijn, daar er verder niets meer tegen hem ondernomen werd.
Ofschoon het gebleken was dat Gilles de staatsgezinde partij was toegedaan, was hij, onaangezien de veranderingen die door de verheffing van Willem IV hadden plaats gehad, in zijn ambt van Pensionaris gebleven. Doch op den 3den Mei 1749 gaf hij zijn wil te kennen, om ontslagen te worden. Men wil, dat, de dag te voren, twee aanzienlijke personen hem den raad hadden gegeven om zijne bediening neder te leggen. Hij verkreeg dat ontslag met den titel van Thesaurier Generaal van Holland, op eene wedde van vierduizend guldens, benevens eene gelijke som als Oud-Raadpensionaris, volgens belofte hem bij de aanvaarding van zijn ambt gedaan. Hij leefde sedert als een vergeten burger op zijne fraaije hofstede Ypenburg bij Rijswijk, tot aan zijn overlijden, hetwelk den 10den September 1765 aldaar plaats had. Zijne afbeelding ziet het licht; ook bij Wagenaar (D. XX. bl. 46.)
‘Schroomvalligheid’ zegt de Heer van Kampen, ‘meer dan een staatsman past, schijnt hem te hebben bezield. Wij bekennen ronduit, in zijne daden geen aanspraak gevonden