[Dirk Gerritsz]
GERRITSZ (Dirk), geboren te Enkhuizen, was een bekwaam zeereiziger, die, voornamelijk om zijne reizen naar China, den naam van Dirk Gerritsz China verkregen had. Hij nam als Officier deel aan den togt van Jakob Mahu in 1598, die ten doel had om den door Magellaan gevonden doortogt naar Indië op te nemen. Na het overlijden van Mahu, werd hij bij de verandering, welke toen onder de bevelhebbers der vloot voorviel, Kapitein op het jagt de blijde boodschap, hetwelk Sebald de Weerdt te voren gevoerd had.
In den storm, die in September 1599 de vloot teisterde, waren twee schepen, waaronder dat van Dirk Gerritsz, op de kust van Chili verwaaid, en in zoodanige ellendige toestand gebragt, dat men, op zijnen raad, besloot naar Japan te zeilen, alwaar men hoopte eene voordeelige markt voor de lakens, welke een gedeelte der lading uitmaakten, te zullen vinden. Deze raad gaf aanleiding tot onzen handel met Japan. Gerritsz mogt er echter niet komen, en vond zich genoodzaakt naar Chili terug te keeren. Het verhaal luidt, dat hij, op 64o zuider breedte gekomen zijnde, een groot land zou ontdekt hebben, hetwelk zich in de rigting van de Salomons eilanden uitstrekte. Het was bergachtig, bedekt met sneeuw, en geleek naar de kust van Noorwegen. Deze eerste ontdekking van het land aan den Zuidpool geraakte, daar Gerritsz niet meer in Nederland terugkeerde, in vergetelheid en werd lang betwijfeld, tot dat het in het begin van deze eeuw door den Engelschen kapitein Smith is weder gevonden en sedert wederregtelijk Nieuw Zuid Shetland genoemd wordt. Na het verlaten van Santa Maria, waar hij gehoopt had eenige van zijne lotgenooten terug te vinden, trok Gerritsz naar Valparaiso, om zich van levensmiddelen te voorzien. Hier viel hij in handen der Spanjaarden, waarbij hij aan de beenen gewond werd. Men voerde hem gevangen naar St. Jago, alwaar hij in de gevangenis gestorven is.
Zie Bennet en van Wijk, Nederl. Zeereiz. D. IV. bl. 75; Dezelfden, Verh. over de Nederl. ontdekk. bl. 69-71; Moll, Zeetogten der Nederl. bl. 20, 116-118, 180; Biograph. Universelle. T. VIII. p. 229, 230; Berghaus, Wat men van de aarde weet, D. I. bl. 241.