Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
Humelius Gerdes en van Anna Maria Hoehnia. Hij werd te Bremen den 16den April 1698 geboren, legde zich aldaar eerst op de regten en vervolgens, onder den Hoogleeraar Lampe, op de godgeleerdheid toe, zette zijne studiën aan de Utrechtsche Hoogeschool voort, en werd in 1724 predikant te Wageningen. Twee jaren daarna verwierf hij zich, door den roem zijner geleerdheid, het hoogleeraarambt in de godgeleerdheid te Duisburg, waar hij den 12den Julij 1726 zijne intrede deed, nadat de Utrechtsche Hoogeschool hem den 2den Mei te voren honoris causa den Doctoralen graad in de godgeleerdheid geschonken had. In September 1735 beriepen hem Curatoren der Groningsche Hoogeschool als Hoogleeraar in de godgeleerdheid, om de plaats van Albertus Voget te vervullen, en als zoodanig deed hij den 2den Januarij 1736 zijne inaugurele oratie, de unctione, quae fideles docet omnia, en den 8sten daaraanvolgende zijne intreêrede als Akademieprediker. De Koninklijke Societeit der Wetenschappen te Berlijn koos hem in dat jaar tot haar medelid. Hij bedankte in 1743 voor eene beroeping als Hoogleeraar der godgeleerdheid te Bremen, legde in 1752 den post van Akademieprediker neder, en werd toen tot het onderwijs in de kerkgeschiedenis aangesteld. Gedurende een dertigtal jaren was hij alzoo de roem der Hoogeschool, terwijl hij zelf om zijne groote geleerdheid geëerd en om zijnen vromen en christelijken wandel geacht en bemind was. Hij overleed te Groningen den 2den Februarij 1765. Zijne afbeelding ziet het licht. Tijdens het verblijf te Duisburg huwde hij met Elizabeth Seullijn, dochter van Samuel Seullijn, geneesheer te Amsterdam. Zij overleed te Duisburg zonder kinderen na te laten. Hij hertrouwde te Groningen met Reinudina Mellama, dochter van Hermannus Mellama, ammunitie- en magazijnmeester aldaar, die hem overleefde en waarbij hij twee dochters verwekte. Anna gehuwd met den Hoogleeraar E. Hollebeek en Elizabeth met den Hoogleeraar S.G. Manger. Gerdes was een der voornaamste godgeleerden van zijnen tijd. Hij was de Coccejaansche rigting toegedaan, evenwel niet zóó, dat hij daarvan een blind navolger was, of het goede dat hij elders vond verwierp. Neen, behoorende tot de dusgenoemde eklektische Coccejanen, stelde hij zelf een systema op, dat geene geringe waarde bezat en waarin het Lampeaansch Coccejanisme vrij wel verbeterd en verëenvoudigd was. Hierdoor, en door zijne voortreffelijke geschriften, maakte hij zich jegens den geheelen omgang der godgeleerdheid, vooral omtrent de kerkelijke geschiedenis, zeer verdienstelijk, en deed hij zich kennen als een man, die in onderscheidene wetenschappen een zeer ontwikkeld verstand en groote geleerdheid bezat, en daaraan een gemoed paarde, dat van eerbied en liefde voor het hoogste wezen diep doordrongen was. Zijne geschriften zijn: | |
[pagina 125]
| |
Vesperae Vadenses, sive diatribe de Hyperbolis ex Scriptis Sacris eliminandis, Traj. 1727. 4o. Origines Evangelii inter Salzburgenses ante Lutherum, Teutob. 1733. 4o. Ook in het Hollandsch vertaald. Uitgelezene Bijbelstoffen, Amst. 1730. 8o. Doctrina gratiae, sive compendium theologiae dogmaticae, quod de novo ex fontibus scripturarum hausit, Duisb. 1734. 4o. herdrukt te Gron. 1744. 4o. Twee godgeleerde verhandelingen over de Godsspraaken, Gron. 1736. 4o. Exercitationes academicae et orationes, Amst. 1738. 4o. Miscellanea Duisburgensia et Groningana theologica, historica et philologica, Amst. et Duisb. 1739-1743. 8o 6 volum. Elenchus veritatum, Gron. 1740. 4o. Twee godgeleerde verhandelingen over de vrijheid van geloove, godsdienst en conscientie tot wederlegging van de Deductie der Friesche Doopsgezinden en bedenkingen over de V Predikatien van D.J. Stinstra, Gron. 1741. 4o. Historia Reformationis seculi XVI, Gron. 1744-1746. 4o 3 volum. Introductio in historiam Evangelii seculo XVI passim per Europam renovati doctrinaeque reformatae Accedunt varia ipsam histor. illustr. monumenta, Gron. 1744-1752. 4o. 4 volum. Origines Ecclesiarum in Belgio Reform. sive historia eccles. evang. seculo XVI in Belgio renov. Gron. 1749. 4o. met portret. Het kort begrip der voornaamste merkwaardigheden, rakende een opstel ende overgaaf der wijdvermaarden Augsburgsche Confessie en Lutherse geloofsbelijdenisse, ter gelegenheid van het Jubilé derzelver Confessie, Amst. 1755. 8o. Historia motuum Ecclesiae in civitate Bremensi ab anno 1547 usque ad 1561, Gron. 1756. 4o. Meletemata Sacra, sive Isagoge et exegesis in caput XV Epistolae prioris ad Corinthios, Gron. et Brem. 1759. 4o. Scrinium antiquarium sive miscellanea Groningana nova ad Historiam Reformationis Ecclesiast. praecipue spectantia, Gron. et Broem. 1761-1765. 4o 8 partes, 4 volum. Florilegium historico- criticum librorum rariorum, Gron. et Brem. 1763. 8o 3de druk. Specimen Italiae reformatae etc. na zijn dood door Hollebeek uitgegeven, Lugd. Bat. 1765. 4o. Behalve deze werken wordt nog van hem vermeld: Over de zalving der geloovigen 8o, ook schreef hij eene voorrede voor: Hoogste wijsheid op de hoogten roepende, of verscheiden predikatien over Matth. V. vs. 6 en 7, van J.J. Ulrich, Gron. 1735.
Zie E. Hollebeek, in Praefatio Dan. Gerdesii, Specimen Italiae Reformatae; Boekz. der gel. Wereld, 1724 a. bl. 358, 489, 719, 1726 a. bl. 506, 629, b. bl. 116, 118, 488, 728, 1735 b. bl. 364, 1736 a. bl. 99, 511, b. 357, 1743 a. bl. 454, 1752, a. bl 199; | |
[pagina 126]
| |
de Academische Programmata te Gron.; de Jongh, Naaml. der Pred. onder de Classis van Gelderl. bl. 307; Saxe, Onom. Literar. T. VI. p. 287; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. VI; Ferwerda, Cat. Univ. D. I. St. II. bl. 382-384; Ypeij, Geschied. der Krist. Kerk van de 18de eeuw, D. VIII. bl. 169-172, 193; Ypeij en Dermont, Geschied. der Herv. Kerk, D. III. bl. 361, Aanteek. bl. 185; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 23, 323; Glusius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 512-515, D. III. bl. 658; Muller, Cat. van Portrett.; Dezelfde, Cat. van Godgel. Werk. bl. 122, 123; Nijhoff, Troisièem Cat. de Livr. anciens et modern. p. 85. |
|