[Lambertus Josephus George]
GEORGE (Lambertus Josephus), zoon van François George en van Maria Helena van Hall, werd te Breda den 22sten Augustus 1775 geboren, trad in 1787 als kadet in Nederlandsche dienst en ging in 1792 als kadet bij het legioen Etrangers in Fransche dienst over. Na in 1793 tot 2de Luitenant bevorderd te zijn, nam hij na de omwenteling in 1795 weder dienst bij het Bataafsche leger, waarbij hij als 1ste Luitenant werd geplaatst, bij het 3de bataillon jagers, en vijf jaren later tot Kapitein werd bevorderd. In 1809 ging hij in dien rang over bij de grenadiers der garde van Koning Lodewijk, waarbij hij nog in datzelfde jaar bevorderd werd tot Luitenant-kolonel. Hij had toen reeds een belangrijk deel genomen aan de vele krijgsverrigtingen van het tijdvak, waarin hij de militaire loopbaan was begonnen. Met het legioen Etrangers had hij bijgewoond de veldtogten in Brabant en Vlaanderen in 1792 tot 1795. In 1799 streed hij tegen de Engelschen en Russen in Noordholland. In 1806 tot 1808 was hij bij het Hollandsche leger in Hanover en in 1809, in Zeeland, streed hij tegen de Engelschen.
Na de inlijving van ons land plaatste Napoleon hem als Groot Majoor bij de keizerlijke garde, en hij maakte als zoodanig den veldtogt in Rusland mede. Hij onderscheidde zich en werd bij Krasnoi aan den regter arm zwaar gekwetst. Toen reeds ontving hij het bewijs van 's Keizers tevredenheid over zijne gedragingen, door de benoeming tot Ridder van het Legioen van Eer.
In 1813 bij de jagers van de keizerlijke garde geplaatst maakte hij de veldtogten in Pruissen, Saksen en Frankrijk mede, en hij werd vereerd met het Officierskruis van het Legioen van Eer.
Na de omwenteling van 1813 kwam hij bij het Nederlandsche leger terug en werd als Luitenant-Kolonel geplaatst bij het 11de bataillon infanterie. Tot Kolonel bevorderd schonk Koning Willem I hem de militaire Willemsorde 4de klasse.
In 1825 bevorderd tot Generaal-Majoor en provincialen Kommandant van Antwerpen, werd hij nog vóór het uitbreken der onlusten in 1830 bevelhebber van de 3de divisie infanterie. Hij was als zoodanig te Mons, toen het oproer uitbrak, en stelde dadelijk pogingen in het werk tot het behoud van de rust. Kort daarop werd hij Opper-Kommandant van Yperen, provincialen Kommandant van Noord-Brabant en in 1831 benoemd tot Opperbevelhebber der vesting van 's Hertogenbosch. Hij werd in 1840 met den rang van Luitenant-Generaal gepensioneerd, en overleed in 1852. Hij was gehuwd met