Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
gering zijner geboorteplaats. Later vestigde hij zich als Advokaat te 's Gravenhage, alwaar hij, na kort te voren tot Fiskaal van den hoogen krijgsraad benoemd te zijn, den 23sten Februarij 1668 overleed. Behalve door eenige verspreide gedichten deed van Gelre zich kennen als verdienstelijk dichter, door zijn mannelijk en krachtig gedicht getiteld: Vrouwen-lof aan Mejuffrouw, Mejuffrouw, C.K. (oerten), Leid. 1646. 4o. Van dit gedicht, door Scheltema verkeerdelijk aan Pieter Godewijk toegeschreven, worden door dezen eenige proeven medegedeeld in zijn Geschied- en Letterk. Mengelwerk, D. III. St. III. bl. 87-93. Van Gelre wordt ook gezegd eenige Psalmen op rijm gebragt te hebben.
Zie de la Rue, Geletterd Zeel. bl. 447; Schotel, Letter-en Oudheidk. Avondst. bl. 131. |
|