verboden werd. Spoedig noodzaakten hem zijne hervormde gevoelens naar Duitschland te wijken, terwijl hij tevens de vriendschap van Erasmus verloor. Nog in 1526 kwam hij, ofschoon in behoeftige omstandigheden, te Straatsburg aan, waar hij in zijn levensonderhoud voorzag door het geven van onderwijs, om dat hij, de Hoogduitsche taal niet magtig genoeg zijnde, niet als prediker kon optreden. Hij vertrok, na eenigen tijd te Straatsburg vertoefd te hebben, naar Worms, huwde er, en gaf er mede onderwijs. Van daar werd hij naar Augsburg beroepen als Rector (anderen zeggen als Hoogleeraar in de dichtkunde) en in 1534 naar Marburg als Hoogleeraar in de geschiedenis, later ook in de godgeleerdheid. Met roem was hij als zoodanig werkzaam tot aan zijn dood, die den 10den Januarij 1542 plaats had. Hij stierf aan de pest, zijn stoffelijk overschot werd in de kerk te Marburg begraven en zijn graf met een Latijnsch lofschrift voorzien. Door sommige schrijvers is gemeld dat hij op eene reis naar Wittenberg, in laatstgenoemd jaar, door roovers aangevallen en vermoord werd, doch dit is door anderen bepaald tegengesproken.
Geldenhauer mag te regt onder de geleerde mannen van zijnen tijd gerekend worden. Dat hij de vriend van Erasmus was pleit reeds voor zijne hooge ingenomenheid en liefde met en voor de wetenschappen. Dat hij door dezen later een deugniet, tot oproer geboren, genoemd wordt, doet nog niets van zijne verdiensten af, daar Geldenhauer de gevoelens van Luther omhelsd hebbende, voor de waarheid openlijk uitkwam en alzoo met Erasmus geen vrienden kon blijven.
Als Latijnsch dichter en geschiedschrijver had Geldenhauer mede verdiensten. Zoo hoog was hij als dichter geacht, dat Keizer Maximiliaan van Oostenrijk hem den dichterskroon op het hoofd drukte. Wij bezitten van zijne hand de onderstaande werken en geschriften:
Pompa exequiarum catholici Hispaniarum regis Ferdonandi, avi materni illustrissimi Hispaniarum regis Caroli, Lovan. 1516.
Epistola de Zelandia, Lovan. en in de Beschrijving van Batavia door P. Scriverius, Leid. 1650. 4.
Vita Philippi a Burgundia Episcopi Ultrajectini, Argent. 1529. 8o. Mede opgenomen in het eerste deel van de Analecta van den Hoogleeraar Matthaeus en bij Freherus en Struvius, Rerum Germanicarum Scriptores, Hanov. 1611, Argent. 1717.
Historia Batavica Ger. Noviomago Rhapsodo, Argent. 1533. 8o. ibid. Colon. 1541. Ook opgenomen in de Bat. antiq. van Scriverius, p. 9-60.
Scholia in Dialecticam Georgii Trapezuntii, Colon. 1538. 8o.
Historia Germaniae inferioris, Argent. 1532. 8o. Marpurg. 1539. 8o.