profeteerde. In zijne meening betreffende het waarnemen van het overheidsambt was hij Doopsgezind, gelijk blijkt uit het twistgesprek dat hij in 1615 te Gouda met Vorstius, Poppius en anderen gehouden heeft. In de vijf artikelen was hij het met de Remonstranten eens; echter hield hij zich buiten alle gemeenschap met hen, hetgeen Uytenbogaert en Episcopius, na zijn overlijden, deden zeggen ‘dat hij een man was geweest, die de gemeene saeke veel goedts hadt kunnen doen, indien hij, nevens de godtsaligheit des levens, sich in eenige dingen wat rekkelijker hadt getoont, tot onderhoudinge der eenigheit.’ Sommigen oordeelden ook, dat hij wel zeer geleerd was, maar ‘wat te seer bleef hangen aan zijn verstand, en te veel werk maakte van zijn eigen oordeel.’ Men heeft Johannes ook van Socinianisme verdacht, vooral omdat hij in 1620 tot Hoogleeraar te Rastad werd beroepen. Hij sloeg echter dit aanbod af, juist omdat hij zich op verre na niet in alles met de denkwijze der Socinianen vereenigen kon.
Eerlang vertrok hij voor zijne veiligheid naar Oost-Friesland, waar hij te Norden, behalve zijn broeder, ook Camphuysen vond. Ook hier moest hij van handen arbeid leven. Inzonderheid verwierf hij aller achting door zijne vroomheid en christelijke liefde. Treffend betoonde hij de laatste bij eene pest die in 1622 heerschte. Hij zelf werd echter het slagtoffer dezer ziekte. Den 4den October des zelfden jaars bezweek hij in ruim 35 jarigen leeftijd, nalatende zijne gade, Anna Gerrits, en een zoontje Evert, die hem echter spoedig in het graf volgden. ‘Wij hebben een broeder den Heere opgeoffert’ schreef Camphuysen na zijn overlijden. ‘die niet veracht is geweest dan van sulke, die hem niet gekend hebben, maar die van de geenen, die hem te recht gekent hebben, maar die van de geenen, die hem te recht gekent hebben, nooit ten volle heeft kunnen gepreesen worden.’ Johannes Geesteranus deed zich ook als dichter kennen door een gedicht voorkomende onder de stichtelijke rijmen van Camphuysen. Verder zagen van hem het licht de volgende geschriften:
Predicatie over 't ontset van Alekmaer, gedaen ao 1618, 8 Octob. over Actor: IX. 31. Mitsgaders t' examen over hem gehouden it 't consistorie ao 1619, 11 en 12 Maart.
Idolelenchus.
(Door Camphuysen in Hollandsche verzen vertaald en geplaatst in het vierde deel der stichtelijke rijmen, Dordr. 1677. 12o.)
Verborum seu dictorum distinctio.
De dilectione.
De magistratu.
Consensus Pauli et Jacobi, 1620.
Brandt kent aan hem toe de:
Inleijdinge tot het christelijck lijden, Haarl. 1644. 8o. ald.