[Joseph Jacobus Baron van Geen]
GEEN (Joseph Jacobus Baron van), zoon van Arnoldus van Geen en van Jodoca Lietz, werd geboren te Gent den 1sten September 1776. Hij trad in 1789, als kadet bij de jagers van Du Monceau, in dienst van de Staten van Brabant, en begaf zich, na het mislukken der Brabantsche omwenteling, naar Frankrijk, waar hij in 1791 als vrijwilliger bij de Belgische jagers dienst nam. In 1792 tot tweede Luitenant bevorderd, woonde hij, onder de Generaals Dumouriez en Pichegru de veldtogten in Vlaanderen en in Holland bij, en nam in 1793, als eerste Luitenant, deel aan het treffen bij Valenciennes, waar hij door een kogel aan de regterhand gekwetst werd. In 1794 strijdende bij Doornik, kreeg hij een sabelhouw over het hoofd en werd in dat jaar te Waalwijk zwaar aan de knie gewond. Hij ging in 1795 als eerste Luitenant der zevende halve brigade in Hollandsche dienst over, en onderscheidde zich in 1796 gedurende den veldtogt in Duitschland, onder Du Monceau. In het volgende jaar tot Kapitein bevorderd, woonde hij in dien rang, in 1799, den veldtogt in Noord-Holland, tegen het Engelsch Russisch leger, bij, en ontving bij Schoorl eene kneuzing aan de regterdij.
Bij de veldtogten in Duitschland, in 1805 en 1806, was van Geen tegenwoordig als kommandant van het 2de regiment jagers, waarover Chassé het bevel voerde als Kolonel. In 1807 tot Luitenant Kolonel bij dat zelfde regiment bevorderd, werd hij als zoodanig in dat jaar overgeplaatst bij de garde van den toenmaligen Koning van Holland, Lodewijk Napoleon, die hem tot loon zijner dapperheid de ridderorde der Unie schonk. In 1809 tot Kolonel van het 8ste regiment van linie aangesteld, woonde hij daarmede in dat jaar den veldtogt in Zeeland bij. Na de inlijving van ons land trad hij in Fransche dienst, vertrok in 1811 naar Spanje, verkreeg daar het kommando over de 3de brigade der reserve divisie hij het leger van Portugal, en overlaadde zich bij verschillende gelegenheden zoodanig met roem, dat hij eerst de orde van het legioen van eer verkreeg, daarna tot officier van die orde benoemd werd. Na de herstelling van ons land nam hij zijn ontslag uit Fransche dienst, en zag zich in 1814 door den Souvereinen Vorst tot Kolonel en Opperbevelhebber aangesteld over de bataillons infanterie die te Leuven moesten georganiseerd worden.
Den 21sten April 1815 tot Generaal Majoor bevorderd, maakte hij deel uit van het reserve korps in Brussel, en werd na afloop van den slag bij Waterloo benoemd tot Opperkommandant van de vesting Namen, in welke betrekking hij met vele moeijelijkheden te kampen had, doch die hij door zijn beleid allen te boven kwam, waarvoor hem de Militaire Willemsorde 3de klasse in 1816 te beurt viel. Hij werd in 1818