het Département des Bouches du Rhin, met 's Hertogenbosch tot hoofdplaats, deed hem zijne woonplaats naar 's Hertogenbosch overbrengen en zich aldaar als Advokaat inschrijven.
De vele blijken zijner kunde en ijver, die hij door eene drukke praktijk alras geven kon, deden hem spoedig de betrekking van Advokaat der Administratie van de belastingen verwerven, terwijl het Bestuur der Domeinen hem mede zijne belangen toevertrouwde. Hij zag zich verder benoemd tot Regter plaatsvervanger bij de voormalige Regtbank van eersten aanleg, daarna bij de Arrondissements-Regtbank te 's Hertogenbosch, vervolgens tot Deken der Orde van Advokaten, terwijl Koning Willem III hulde deed aan zijne verdiensten, door hem later tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw aan te stellen.
Met groote welsprekendheid en jeugdig vuur trad Ganderheyden, tot omtrent twee jaren vóór zijn dood, onafgebroken als pleitbezorger op, tot dat in 1848 eene geweldige bloedspuwing hem noodzaakte eerst aan den Koning te verzoeken hem als Rijks-Advokaat een Adjunct toe te voegen, en eenigen tijd daarna zijn ontslag te nemen. Hij bleef echter als Advokaat-Consulent voor het rijk werkzaam, en begeerde in April 1851, bij uitzondering, eene zaak der Administratie van 's Rijks belastingen voor de Arrondissements Regtbank te Breda zelf te bepleiten. In het Paleis van Justitie aldaar overviel hem eene hevige beroerte, die in weinig tijds een einde aan zijn werkzaam leven maakte. In Breda, waar hij ontsliep, rust zijn stoffelijk overschot. Hij was, in 1814, gehuwd met Andrea Helena Roelofs, die hem zes kinderen schonk.
Ganderheyden was niet alleen een kundig, arbeidzaam en naauwgezet regtsgeleerde, maar zijne medeburgers vonden in hem een trouwen raadsman. Overal waar iets goeds te doen was, was hij altijd de eerste, en menige nuttige instelling, in de plaats zijner woning, had aan hem hare geboorte of haren bloei te danken. De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde en het Provinciaal Genootschap schap van Kunsten en Wetenschappen in Nood Brabant bragten, door de aanbieding van het lidmaatschap, hulde aan zijne verdiensten, die hij als schrijver toonde te bezitten door de uitgave der navolgende geschriften:
Disputatio de Juribus Patriae potestatis, vulgo ita dictis, atque Tutelae. Zalt-Bomm. 1811. 8o.
Redevoering ter nagedachtenis van Mr. Carl Gerard Hultman, 's Bosch. 1820. 8o. met Portt.
Pleitrede over het wettig voortdurend bestaan van het Domaniaal Tiendregt, bijzonder ten aanzien der zoogenaamde Novalien, in de Provincie Noord-Brabant; met eenen brief van den Hoogleeraar J.R. Thorbecke aan den Schrijver, 's Bosch, 1843. 8o.