[Frederik II]
FREDERIK II, gesproten uit het Lotharingsche geslacht van Zyrik, drie en veertigste Bisschop van Utrecht, was Proost van St. Pieter aldaar, toen hij in 1317 tot opvolger van Gui van Henegouwen gekozen werd. Hij liet zich te Rome tot Bisschop wijden en verspilde daarmede niet alleen de welgevulde kas, die door zijnen voorganger was bijeengebragt, maar stak zich daar en boven in schulden, om welke te voldoen hij tot nieuwe belastingen zijnen toevlugt moest nemen. De Heeren van Lijnden, van Kesteren, van Ommeren en anderen stonden openlijk tegen hem op, legden het slot Dullenburg of Tollenburg, door Gui gesticht, voor een groot gedeelte in de asch, en plunderden en roofden de karren en wagens van den Bisschop. Frederik nam hierop zijne toevlugt tot Reinoud I, Hertog van Gelder, doch deze vorst werd zelf kort daarna door zijn zoon gevangen genomen. Hierop wendde hij zich tot Graaf Willem III, die hem met eene krijgsmagt onder Jan van Arkel ondersteunde en, na eenige overwinningen behaald te hebben, Frederik met zijne vijanden op voor hem voordeelige voorwaarden verzoende. Maar nu moest Frederik ook gevoelen dat hij, door deze hulp van den Hollandschen Graaf, zich eene groote afhankelijkheid had op den hals gehaald, zoodanig, dat zonder diens toestemming niets door hem mogt ondernomen of vastgesteld worden. In een brief van 1320, later van hem gevonden, bevestigt hij geheime Raden door Graaf Willem aangesteld, en belooft hij 's Graven goedvinden in alles te zullen volgen. Voor het overige is de regering van dezen Bisschop door weinig bijzonders gekenmerkt. Er bestaat van hem een bevelschrift aan zijne geestelijkheid uitgevaardigd, waarin de bepalingen, nopens de kerkelijke tucht, van zijne
voorgangers vervat en eenige nieuwe bijgevoegd zijn, die van zijne zorg voor de geestelijke belangen van zijn bisdom getuigen. De Domtoren te Utrecht werd in 1320 of 1321 onder zijn bestuur gegrondvest en in 1382 voltooid. Bisschop Frederik overleed den 20sten Julij 1322 aan de jicht, op het huis ter Horst, en hij werd in de Domkerk te Utrecht begraven.
Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 169; Batav. Sacra, D. II. bl. 313-318; Cortgeen, Stichtsche Cleyne Chronicke, bl. 36, 37; Sjoerds, Jaarb. D. III. bl. 285, 286; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. III. bl. 198; Hoogstraten, Woordenb. op Frederik; Luis-