[François Fagel]
FAGEL (François), zoon van den voorgaande, werd den 11den September 1740 geboren. Van zijne kindschheid af deed hij groote verwachtingen van zich koesteren; zachtzinnigheid, levendigheid en smaak voor het ware, schoone en goede waren reeds vroeg kenmerkende eigenschappen van hem. Hij begon zijne studiën aan de Leidsche hoogeschool, ontving er den graad van Meester in de beide Regten, vertrok naar Lausanne; deed vervolgens eene reis door Zwitserland, Italië, Frankrijk en Engeland, en werd bij zijne terugkomst in het vaderland zijnen vader toegevoegd in den post van Griffier der Staten Generaal.
Fagel overleed in den bloei zijner jaren op den 28sten Augustus 1773, niet alleen betreurd door zijne betrekkingen, maar ook door alle zijne medeburgers, en door het hoofd van den staat. En geen wonder. Het vaderland verloor in hem eenen man van wiens zeldzame talenten het veel had te verwachten. Met een buitengewoon geheugen begaafd, waren zijne denkbeelden helder, duidelijk, juist, en zijn oordeel zeker. Hij bezat eene tegenwoordigheid van geest, die hem nimmer begaf. Bedreven in het doorgronden van eens anders geheimen, liet hij zich nooit de zijnen ontwringen. Aan eene verwonderlijke scherpzinnigheid, paarde hij eene eenvoudigheid en goedaardigheid, die hem bij iedereen bemind maakte. Hij was eerlijk, edelmoedig tot verkwisting toe, verdraagzaam en godsdienstig. Wat zijne kundigheden betreft, hij verstond bijna alle nieuwe talen, en sprak verscheidene derzelven zonder moeite. De Grieksche en Latijnsche taal verstond en sprak hij meesterlijk, trouwens David Ruhnkenius was zijn leermeester en de leidsman zijner letteroefeningen geweest, en droeg hem in 1768 zijnen Rutibus Lupus op. Xenophon en Tacitus waren zijne lievelingsschrijvers; doch ook Homerus, Theocritus en Horatius deelden in zijne genegenheid. Zijn kunstgevoel was fijn, zijne smaak zuiver. In één woord, hij verdiende met regt de uitmuntende lofspraak, door onzen grooten wijsgeer François Hemsterhuis in zijn Eloge de Mr.