Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 6
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
vader als tweeden Griffier toegevoegd, en bekwam na diens overlijden, in 1700, het ambt van eerste Griffier der Algemeene Staten zelve. Eenstemmig wijden de geschiedschrijvers uit in zijnen lof, en het is alleen aan 's mans ongemeene nederigheid te wijten, dat ons zoo weinig van hem bekend is. Hoe dit zij, en hoezeer wij het bejammeren dat zijne levensbeschrijving, door zijnen kweekeling en vriend, den beroemden van Haren opgesteld, schijnt verloren te zijn gegaan, dit weten wij toch van hem, dat hij, gedurende vierenzestig jaren, de steun der Republiek was en het land onafgebroken heeft gediend; dat hij in de zwaarwigtigste omstandigheden, toen Nederland bijkans het lot van Europa in handen had, in het stellen van de besluiten der Algemeene Staten eene zeer groote wijsheid, duidelijkheid, minzaamheid en omzigtigheid, gepaard met eene edele rondborstigheid, heeft aan den dag gelegd. Eerst op zijn vijf en tachtigste jaar nam Fagel zijne welverdiende rust, en de voornaamste aanleiding daartoe was niet alleen zijne hardhoorendheid, maar ook de ongelegenheid waarin hij, door misschien te groote voorbarigheid van een der Friesche afgevaardigden, buiten zijne schuld geraakte. In November 1744 ontving hij zijn eervol ontslag, en twee jaren daarna, in 1746, overleed hij. Hij was gehuwd met Elisabeth van Slingelandt, Goverts dochter, die hij bij de geboorte van eene dochter, Margaretha genaamd, verloor. Deze dochter overleed den 25sten Februarij 1715. Het verhaal luidt dat Fagel altijd geweigerd had zich te doen uitschilderen; dat men wel getracht had, dit, buiten zijn weten, te doen, maar geene van die schilderijen gelukt waren; doch dat, omstreeks het derde van de achttiende eeuw, de beroemde beeldhouwer Xavery in den Haag, door bij herhaling het oog op Fagel te houden, wanneer hij in de kerk zat, zich zijne trekken zoo diep in het geheugen geprent had, dat het hem gelukt was deszelfs gelaat, volmaakt gelijkend, in marmer uit te houwen. Daarop doelt Fagel's vriend van Haren, toen hij in zijn meesterstuk, de Geuzen, zong: Dit 's Fagel, kunstig uitgehouwen
Met list in wit albast gevat;
Die man, die zestig jaar 't vertrouwen
Van Neêrland en Euroop bezat.
Met het oog op het bovenstaande mogen wij de opmerking niet terug houden, dat het alsdan twijfelachtig is of het afbeeldsel van Fagel, hetwelk bij Wagenaar in het negentiende deel tegenover bladz. 476 voorkomt, en dat door Houbraken naar de originele schilderij van van Dijk gegraveerd is, de ware gelijkenis van hem bevat, en wij alzoo liever de voorkeur geven aan het van hem bestaande portret, door Tanjé keurig gegraveerd naar het door Xavery vervaardigde boetseersel. | |
[pagina 22]
| |
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIX. bl. 475; van Wijn, Bijv. en Aanm. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. XIX. bl. 123, 124; Dezelfde, Nalez. D. II. bl. 409-416; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XV. bl. 91; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. II. St. II. bl. 467-469; Collot d'Escury, Holl. roem, D. I. bl. 32, Aant. bl. 81, 82, D. II. bl. 122, 123, Aant. bl. 413 Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 344-346, D. II. bl. 581; Muller, Cat. van Portr. bl. 84, 313. |
|