Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 5
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
dam, en van diens tweede vrouw Maria Catharina Baalde. Hij werd in 1786 bewindhebber van de O.I. Compagnie te Amsterdam en later Directeur van den Levantschen handel aldaar. In 1813 behoorde hij tot hen die het voorloopig bestuur van de stad Amsterdam op zich namen, en was in 1814 lid der vergadering van aanzienlijken, tot goed- of afkeuring der grondwet. Achtereenvolgend werd hij daarna lid van de Staten van Holland, lid van het amortisatie-Syndikaat der Nederlanden, lid en voorzitter van de 2de klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en mede directeur van de Maatschappij van wetenschappen te Haarlem. Hij was een man van onvermoeide werkzaamheid en bijzonder ervaren in het bij hem geliefkoosd vak van den landbouw. Hij overleed den 10den Mei 1818 op zijn buitengoed Boekenrode, nabij Haarlem. Hij was den 21sten Junij 1763 gehuwd met Magdalena Alida Drijfhout. In het derde deel der werken van het Nederlandsch Instituut 1ste klasse schreef hij, met C.G.C. Reinwardt, eene verhandeling over de eigenschappen en het nut van den Kanadaschen Popel. (Populus monilifera.)
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XIV. bl. 96, D. XVII. bl. 104, noot; Algem. Konst- en Letterb. 1818. D. I. bl. 372; van Leeuwen, Cat. der Prov. Bibl. van Friesl. bl. 332, uit medegedeelde berigten aangevuld. |
|