[Samuel Everwijn]
EVERWIJN (Samuel), zoon van Samuel Everwijn, predikant te Dordrecht, en van Cornelia Dammert, werd, na zijns vaders dood, te Dordrecht geboren en in Augustus 1631 gedoopt. Hij verkreeg den graad van Meester in de Regten en werd tot de eerste waardigheden in zijne geboorteplaats verheven. In 1662, 1667, 1668 was hij Schepen en in 1675 en 1676 Burgemeester aldaar. Ook zag hij zich gecommitteerd tot de vergadering der Staten van Holland en West-Friesland. Hij teekende in 1672 de herroeping van het eeuwig edict te Dordrecht, en gaf in 1684 met Pompejus Berk, den Prins van Oranje, bij geschrift, berigt van de ongeregeldheden die bij de nominatie der goede luiden van Agten geschied waren. Hij woonde in het huis Klein Jeruzalem en Spangien en was gehuwd met Cornelia de Roovere, die hem twee zonen en zeven dochters schonk. De tijd van zijn overlijden is ons niet bekend. Een zijner zonen, mede Samuel geheeten, was Heer van Brandwijk en Gijbeland, Raad der stad Dordrecht, en wordt een groot en geleerd man genoemd, bij wiens afsterven de vermaarde Latijnsche dichter Janus van den Broucke een gedicht vervaardigde. Deze schijnt ook dichter geweest te zijn.
Zie Balen, Beschrijv. van Dordr. bl. 71, 975; Vrolijkhert, Vliss. Berkhem. bl. 62, 63; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XV. bl. 264; de Jonge, Verh. en onuitgegev. Stukk. D. II. bl. 479; Schotel, Berk. Dordr. D. I. bl. 332, 333; Dresselhuis, de Waalsche gemeent. in Zeel. bl. 23; Algem. Konst- en Letterb. 1848. D. I. bl. 100.