Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 5
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 278]
| |
ging in 1706 als vrijwilliger scheep. Op aandrang zijner familie ging hij in 1707 tot de landdienst over; werd eerst kadet, daarna Luitenant en ging vrijwillig in 1709 in het veld. Hij hielp vervolgens Douai belegeren, werd kort daarna gevangen genomen, uitgewisseld, en was tegenwoordig bij den veldtogt tot den vrede. Hij werd in 1718 benoemd tot Kapitein-Luitenant, in 1720 tot Kapitein, in 1727 tot Majoor, in 1728 tot Luitenant-Kolonel, in 1733 tot Groot-Majoor van Doornik, in 1739 tot Kolonel en in 1742 tot Brigadier van het voetvolk van den staat. Hij was tegenwoordig bij de troepen in 1743 ter hulpe van Maria Theresia gezonden, maakte den veldtogt van 1744 mede, sloot zich op in Doornik, en aldaar belegerd wordende, was hij genoodzaakt die stad, na eene dappere verdediging, met behoud van vrijheid voor de bezetting over te geven. Hij trok in 1745 aan het hoofd van 6000 soldaten naar Engeland, ter hulpe van den Koning tegen den Pretendent, doch werd om staatkundige redenen met zijne krijgslieden terug geroepen, en hielp in 1747 Axel verdedigen. Den 16den Mei van dat jaar tot Luitenant-Generaal bevorderd, kreeg hij het bevel over de troepen in Walcheren, overleed te Vlissingen den 8sten Januarij 1773 en werd aldaar begraven. Hij was eerst gehuwd met Catharina Elisabeth de Ridder, dochter van Jan de Ridder, Luitenant-Kolonel van het voetvolk, die hem eene dochter schonk, die jong overleed. Na het overlijden van zijne eerste vrouw hertrouwde hij met Martha Cornelia Ockersse, dochter van Cornelis Cornelisse Ockersse, Burgemeester der stad Zierikzee; bij deze verwekte hij acht dochters en twee zonen, waarvan de een jong stierf, en de andere, Herman, verschillende regeringsambten te Middelburg bekleedde, en in 1778 overleed. Uit zijne beide huwelijken verwekte deze drie zonen: Cornelis, in 1809 als Raad en Burgemeester van Zierikzee zonder kinderen overleden; Wilhelm, eerste Griffier op het kantoor van Registratie, in 1802 overleden en nalatende drie zonen, waarvan een zeer jong overleed, een ander, Herman, die ter zee voer, in 1792 verongelukte, en Nicolaas, Advokaat, die in 1808 aan eene zenuwkoorts overleed; eindelijk Cornelis Cromstrien Evertsen, Schepen en Raad der stad Middelburg, door wiens overlijden in 1818 de mannelijke stam der Evertsen uitstierf, doch wier nagedachtenis in Nederland nimmer zal uitgewischt worden, om dat die naam onafscheidelijk verbonden is aan den roem en de glorie van ons vaderland!
Zie Algem. Konst- en Letterb. 1818. D. II. bl. 199, 200; de Jonge, Lev. van Joh. en Corn. Evertsen, geslachtlijst No. 2. |
|