sie-oorlog werd hem het gebied over een eskader opgedragen, belast met de bewaking der Vlaamsche kust en de bescherming der zeegaten. In 1703 ging Evertsen voor het laatst in zee, toen de naijver van Holland bewerkte dat hij geen opperbevel meer verwierf. De Staten van Zeeland beloonden zijne verdiensten in 1707, na het overlijden van zijnen broeder Cornelis, door hem diens waardigheid van Luitenant-Admiraal op te dragen. Hij leefde vervolgens nog veertien jaren in rust, tot dat hij den 25sten Julij 1721 op zijne buitenplaats Zeerust, nabij Middelburg, overleed, en den 2den Augustus met staatsie in de familie grafkelder begraven werd.
Geleyn Evertsen was een man van een uitmuntend karakter, op wien de zinspreuk: Goed rond, goed Zeeuwsch ten volle toepasselijk was. Hij was kloek van ligchaam, deftig van gelaat, openhartig en minzaam van inborst, doch als bevelhebber gestreng en in de dienst naauwgezet. Hij was echter bij allen bemind, en liet, na zijnen dood, ‘een goede lof en eene dierbare gedachtenis na.’ Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was tweemalen gehuwd. Eerst met Adriana van der Stringe, dochter van Johan van der Stringe, Ontvanger-Generaal van Zeeland, en van Sara Veth, en daarna met Johanna van Citters, dochter van Aernout van Citters, Ambassadeur aan het Engelsche hof, en van Josina Parduin. Bij geen van beiden heeft hij kinderen gehad.
Zie de la Rue, Staatk. en heldhaftig Zeel. bl. 159-162, Algem. Konst- en Letterb. 1818. D. II. bl. 198; de Jonge, Lev. van Joh. en Corn. Evertsen, geslachtlijst No. 2; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. II. St. I. bl. 431, 432; de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. III. St. II. bl. 452, D. IV. St. I. bl. 176, 240-242, 408, 459, 520, St. II. bl. 2, 237, 394, 558; Muller, Cat. van Portrett. bl. 83.