[Nicolaus Everardi]
EVERARDI (Nicolaus), zoon van Nicolaas Everardi de Jonge, die een broeder was van den voorgaande, werd te Amsterdam geboren, ofschoon hij door Viglius een Fries wordt genoemd. Hij maakte zich door zijne kennis der regtsgeleerdheid zoo beroemd, dat hij tot Raadsheer van de Hertogen Willem en Albert van Beijeren, te Munchen, en daarna van Keizer Karel V. benoemd werd. Laatstgenoemde vorst stelde hem in 1535 tot Raadsheer der Keizerlijke kamer te Spiers aan, en de verzorgers der Hoogeschool te Ingolstad beriepen hem in 1542 tot Hoogleeraar in de regten. Hij nam deze betrekking tot zijn dood toe waar, die in 1570 te Ingolstad plaats had. Hij schreef de volgende werken:
Isagoge ad Jurisprndentiam.
Disputatio Juridica de Regalibus.
De testibus et fide instrumentorum, eorumque productione, Francof. 1618. fol. ibid. 1688. fol.
Centum argumenti modi, Lugd. 1547.
Theses de prohibitione alienationis fatae per testatorem in ultima voluntate.
Nicolaus Everardi had drie zonen: Nicolaus, Casper, en Georgius, die zich allen als regtsgeleerden hebben bekend gemaakt. De oudste, in 1580 overleden, was ook, gedurende acht en twintig jaren, Hoogleeraar te Ingolstad, en liet vier zonen na: Wilhelmus, Albertus, Nioolaus en Ferdinandus, die ook allen de regtsgeleerdheid beoefend hebben.
Zie Sweertius, Athen. Belgic p. 575, 676; Foppens, Bibl. Brlg. p. 907; Hoogstraten, woordenb. D. IV. bl. 206; Luiscius, woordenb. op Everard; Wagenaar, Beschrijv. van Amst. D. XI. bl. 202; Kok, Vaderl. woordenb. D. XIV. bl. 515, 516; de Wal, Orat. de Clar.