[Lambertus Evenhuys]
EVENHUYS (Lambertus) werd eerst beroepen te Zoest in 1738, en vertrok van daar in 1740 naar IJsselmonde. Hij sprak aldaar, naar aanleiding van Hoogl. I. vs. 6, in 1753 een leerrede uit, bij gelegenheid dat hij over eene verfoeijelijke lastering, welke hem bij de wereld ruim acht jaren had aangekleefd, bij vonnisse van den Ed. Hove van Holland enz. hebbende gezegepraald, op orde van de Synode zijne predikdienst weder aanving. Die leerrede was getiteld:
De uiterste wangestalte der kercke tegen alle ongegrond en kwaad vermoeden verdedigt en de waare oorzaak daarvan aangetoond, enz. Rott. 1753. 4o.
Bij die gelegenheid kwam ook in het licht:
Ebenhaëzar of Gedenkteeken, door verscheyde Digters opgerigt voor den Eerw. heer L. Evenhuis, Predikant te IJsselmonde, bij gelegenheid van de overwinning na 8 jaren zoo smertelijk als kostbaar Proces op de vijanden van zijn Eerw, zoo loffelijk behaald, Rott. 1753. 4o.
Het schijnt echter dat er later tegen den man, schuldig of niet schuldig, andermaal kwade vermoedens zijn opgerezen, althans hij werd in 1765 van zijne dienst ontzet. Van hem ziet ook het licht:
De Pligt der Evangelie Gezanten, vertoont in een Leerreden over Jesaja XL. vs. 9 ter opening van het Hoog Eerw. Chrystelyke Synode van Zuid-Holland, vergadert in den Briel, uitgesproken den 9 Julij 1748, Rott. 1749. 4o.
Behalve door een grafschrift op Ds. Cornelius van velzen, maakte Evenhuys zich ook als dichter bekend, door in de Dichtkundige Cypressenbladen te plaatsen: De Vrede, klaagliedt over het onverwachtst en allerdroevigst afsterven van den doorluchtigsten Vorst Willem Karel Hendrik Friso enz., hetwelk hij vertaald had uit zijn eigen Latijn, hetgeen er tegenover gedrukt staat.
Zie Boekz. der gel. wereld, 1738. b. bl. 656, 1739, a. bl. 504, 1752. a. bl. 670; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. IV. V. bl. 41, VI; Brans, Kerk. Regist. van Zuid Holl. bl. 96; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. dicht. D. II. bl. 82; De Kansel-ontluister. in de Herv. Kerk, bl. 138-141.