Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 5
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 234]
| |
1785 geboren. Na aldaar de gronden der wetenschappen gelegd te hebben, vertrok hij naar de Leidsche Hoogeschool, waar hij onder den beroemden Kemper studeerde en tot Advokaat bevorderd werd. Door zijne buitengewone bekwaamheden klom hij tot allerlei eerambten op, tot dat hij eindelijk tot Procureur Generaal en Advokaat Fiskaal voor de Land en Zeemagt in Nederlandsch Indië werd aangesteld. Als zoodanig betoonde hij zich een hoogst verdienstelijk ambtenaar, die gelijk vroeger in het vaderland, toen hij ook Directeur was van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, even zoo in onze volkplantingen de onbepaaldste achting genoot, zoo om zijne uitstekende hoedanigheden als beminnelijk karakter. Hij werd door eene kortstondige ziekte den 12den Julij 1825 in krachtvollen leeftijd aan de zijnen ontrukt, en de groote en aanzienlijke stoet, die bij de ter aarde bestelling van zijn stoffelijk overschot tegenwoordig was, bewees hoezeer hij door een ieder uit alle standen der maatschappij bemind was. Hij was Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, en liet eene weduwe met negen kinderen achter.
Zie Amsterd. Courant, 15 Dec. 1825; Algem. Konst- en Letterb. 1825. D. II. bl. 402, 402. |
|