der aan de Staten werd aanbevolen om daarvoor te zorgen, dat Erkenswijk bij deze veranderingen geen geldelijk nadeel had.
Bij de omwenteling van 1795 werd Erkenswijk, de Oranje partij toegedaan zijnde, van zijnen post ontzet, en leefde als een eenvoudig burger te Meppel, tot in het laatst van het jaar 1801, toen, ten gevolge van de Staatsregeling van den 16den October van laatstgenoemd jaar, het Hof van Justitie in Drenthe hersteld en Erkenswijk tot Voorzitter benoemd werd; hij vestigde zich nu weder met der woon te Assen, en bekleedde eenige, doch niet vele, jaren, ongestoord het voorzitterschap van Drenthe's geregtshof.
Bij de inlijving in 1811, werd het Hof van Justitie in Drenthe vernietigd, en daarvoor eene Arrondissements regtbank van eersten aanleg in de plaats gesteld. Erkenswijk werd Vrederegter van het Kanton Assen. Deze post nam hij, ondanks zijne reeds klimmende jaren en verstoken van alle hulpmiddelen, die alleen in de Fransche taal aanwezig waren, waar, niet alleen met den grootsten ijver en ware belangstelling, maar hij doorgrondde weldra zoodanig den eigenlijken aard en het belang van de betrekking van Vrederegter, dat dit, gevoegd bij zijne beproefde rechtschapenheid en kunde, te weeg bragt, dat hij een Vrederegter was, zoodanig als het keizerrijk, hoe groot dan ook, er niet velen zal hebben bevat. Na de herstelling van ons vaderland, neigde Erkenswijk naar rust. Hij verkreeg dien in 1815 door zijn eervol ontslag, en mogt nog bijna vijf jaren dien rust genieten, tot dat hij op den 14den Januarij 1820 overleed. Zijn lijk werd vervoerd naar Borger, en zonder praal in eene grafkelder van naastbestaanden bijgezet.
Zie Boekz. der gel. wereld. 1777. b. bl. 216-219; Vaderl. Hist. ten vervolg. op Wagenaar; D. XXI. bl. 322, D. XXIV. bl. 287; Drentsche Volks Alm. 1839, bl. 75-108, door ons hier gevolgd; Drenthe in vluglige omtrekk. geschetst door drie podagrist. D. II. bl. 125.