[Gerrit Entszoon]
ENTSZOON (Gerrit), geboren te Enkhuizen, stond in zoodanige groote achting bij Hertog Filips van Bourgondië, dat hij hem tot Ridder sloeg. Hij was in 1469 Burgemeester van zijne geboorteplaats. Hertog Karel de Stoute zond hem in genoemd jaar naar Friesland, om de Friezen tot onderwerping te vermanen, doch hij kon niet meer verwerven, dan dat zij eene bezending naar den Haag deden, die insgelijks vruchteloos afliep. In het jaar 1472 werd hij door denzelfden vorst naar Zierikzee gezonden, om de beroerten aldaar ontstaan te stillen. Hij slaagde naar wensch. Tot den Hertog teruggekeerd, vroeg deze hem wat hij met die van Zierikzee had gedaan, en wat zij hem gegeven hadden? Zijn antwoord was: Heere, mijn goed mag mij wel voeden, ik heb hun niets anders afgenomen, dan de belofte van U voortaan getrouw te zijn. Ter belooning van zijne diensten beschonk hem hierop de vorst met de eilanden Urk, Ens en Emmeloort, en zeide daarna op hunne eerste bijeenkomst: wel hoe is 't al mijn knecht, hebt gij al wat ontvangen van de plaatsen, die ik U geschonken heb? Hierop antwoordde Entszoon: zoude ik, Heere, van deze arme luiden, die in droefheid zijn gezeten, en daar ik mij over erbarme, iets nemen, dat zij verre.’
Entszoon wordt voorts genoemd een kloek zeeman en Vice-Admiraal van Nederland. Hij was volgens Brandt een vermaard en sterk man, die om zijne vroomhartigheid en deugden bij den Hertog zeer gezien was, begunstigd en betrouwd werd. Men verhaalt dat hij den vorst, op zekeren tijd in zijnen boomgaard zijnde, eenige peren, bij hem geplukt en geschild, aanbood, die door dezen aangenomen en terstond gegeten werden, tot verwondering der hovelingen, die den Landsheer vroegen, of hij geen vergif vreesde? Maar de Hertog gaf hun te kennen, ‘dat hij den Enkhuizer ten volle vertrouwde en wel wist dat er geen bedrog in hem stak.’
Meerder bijzonderheden zijn er van Entszoon niet bekend.