af. De waarheid zal ook hier wel in het midden leggen, en gaarne onderschrijven wij de allezins uitmuntende karakterschets, die de Heer van Groningen in zijn hier aan te halen werk van hem gegeven heeft, dus luidende: ‘Getrouwheid aan de zaak van godsdienst en vaderland blinkt in al zijne daden door. Zijne onversaagdheid heeft hij meermalen getoond, maar hij was weinig met bedachtzaamheid en beleid gepaard. Voor zijne vrienden trouw en goed, was hij woest tot wreedheid toe tegen zijne vijanden, en vooral tegen Groningen, trotsch, stout, roekeloos van gemoed, voortvarend, maar zelden meester van zijne driften, vrolijk en losbandig, een held in den strijd en bij de vreugde der maaltijden een dier losse en luchtige karakters, die, onbezorgd voor ieder gevaar, vatbaar zijn voor iedere vreugde; gehaat en bemind, geprezen en verguisd, doch, die met al zijn deugden en ondeugden, onder de eerste grondleggers en verdedigers van den Nederlandschen staat nooit mag worden vergeten.’
De huisselijke omstandigheden van Entens liggen grootelijks in het duister. Hij was gehuwd met Emerentiana van Iwedinga, of volgens anderen met Ermerentia van Holdinga. Een zoon van hem, mede Barthold geheeten, huwde aan Bauck Martena, dochter van Doeke van Martena, uit welk huwelijk slechts eene dochter, Catharina, gesproten is. De afbeelding van Entens ziet het licht naar een oorspronkelijk portret, dat in 1838 in bezit was van Jhr. Mr. J. Hora Siccama van de Harkstede, welke gravure echter veel te wenschen overlaat. Zijne zinspreuk was: Vrolijch mit eeren.
Zie, behalve de meeste Nederlandsche Historieschrijvers, in het bijzonder Bor, Ned. Oorl. B. IV. bl. 236 (168), B. V. bl. 289 (208), 330 (238), B. VI. bl. 365 (265), 379 (276), 424 (310), B. VIII. bl. 654 (128), B. IX. bl. 677 (144), B. XII. bl. 962 (33), B. XIII. bl. 20 (80), B. XIV. bl. 166 (185), 167 (185), 171 (189), B. XV. bl. 205 (214); Balen, Beschrijv. van Dordr. bl. 844, 845. Marcus, Sent. van den Hert. van Alva, bl. 222; van Meteren, Ned. Hist. D. III, bl. 84, 386; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 126, 345, 367, 392, 434; 436, D. VI. bl. 97, 98, 238, 239, 328, 337, 338; 's Gravezande, tweede eeuwged. der Middelb. vrijh. bl. 241, 255, 256, 266, 273; Hoogstraten, Woordenb; Kok, Vaderl. woordenb; te Water, Hist. van het verb. der Edel. D. II. bl. 378-386, D. III. bl. 528; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 544; Groninger Volks-Alm. 1838, bl. 1-28 met portr; Groen van Prinsterer, Archiv. T. III. p. 464 T. IV. p. 69, T. V. p. 91; van Groningen, Geschied. der Watergeuz. bl. 217-228, 448-453; Arend, Algem. geschied. des Vaderl. D. II. St. V. bl. 84, 141, 152, 193, 219, 287, 289, 476, D. VI. bl. 273.