4o). In Februarij 1722 tot Predikant te Oosthuizen bevestigd, werd hij den 26sten October 1725 tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Oostersche talen aan de Harderwijksche Hoogeschool verkozen, en verbond zich als zoodanig den 14den Junij 1726 op eene plegtige wijze aan de Hoogeschool, door eene rede:
In quatuor summa supplicia vet. Hebraeorum (Hard. 1726. 4o).
De eerste jaren van Ens verblijf aan de Hoogeschool gingen voor hem rustig voorbij. Weldra werd hij door ziekte gekweld en het schijnt wel dat zinsverbijstering de hoofdrol speelde. Daarbij kwam dat hij van onregtzinnigheid en Sociniaansche gevoelens beschuldigd werd. Wij zullen onze lezers geen verslag doen van hetgeen daarover tusschen Ens en de Curatoren der Harderwijksche school plaats had; genoeg zij hier de vermelding dat hem in 1740 eerst het onderwijs in de Godgeleerdheid verboden en hij een jaar daarna ook als Hoogleeraar in de Oostersche talen ontzet werd. Hij woonde vervolgens te Zwolle, en verviel tot behoefte. Eerst in 1770 verleende men hem, op voorspraak van Prins Willem V, een klein pensioen, hetwelk hij waarschijnlijk tot zijnen dood toe genoten heeft, waarvan het tijdstip onbekend is.
Ens was een achtenswaardig en geleerd man, maar zwak en weifelende van geest en hart, en wien het, blijkens het met hem gebeurde, aan kracht en moed ontbrak om voor zijne gevoelens mannelijk uit te komen. Ondanks dat wordt hij door een zijner beroemdste leerlingen, Jacobus Hinlópen, Predikant te Utrecht, een voortreffelijk, zelfdenkende theologant genoemd, die alles, wat hij voordroeg, uit de zuivere bron der goddelijke openbaring schepte, en hetgeen hij anderen leerde zelf ook betuigde te gelooven, als eeniglijk op den Bijbel gegrond. Van zijne geleerdheid, en vooral van zijne ernstige beoefening des ouden Verbonds, getuigen zijne geschriften, die, behalve de genoemden, getiteld zijn:
Ordo fundamentorum punctationis indicatus, Hard. 1741. 4o.
Chronicon Pentateuchi et libri Estherae, Zwoll. 1742. 4o.
De summa Sacrae Scripturae firmitate, Zwoll. 1743. 4o.
Over de Zaligsprekingen, 4o.
Zie Boekz. der gel. Wereld, 1721. b. bl. 646, 1722. a. bl. 247, 1725. b. bl. 503, 639, 1726. a. bl. 122, b. bl. 250, 1767. b. bl. 202; Ferwerda. Catalog. Univ. D. I. St. 2. bl. 308; IJpey, Geschied. van de Krist. kerk in de 18de eeuw, D. VII. bl. 288, 289; IJpey en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, D. III. bl. 215-218, Aant. bl. 96, 97; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 325, D. II. bl. III, 127, 605; Glasius, Godget. Nederl. D. I. bl. 419-422.