Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 5
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
door de Geldersche Synode ontzet, om dat hij zwarigheid had gemaakt de Canones van Dordrecht te onderteekenen; ofschoon hij, doch te vergeefs, nog eenige maanden uitstel had gevraagd. Hij teekende de akte van stilstand, wederriep die teekening spoedig en schaarde zich onder de Remonstrantsche predikanten, waarna hij als vast leeraar bij de gemeente te Arnhem is aangesteld. In 1638 werd hij door de groote vergadering der broederschap, tegelijk met Daniel Snecanus, predikant te Leiden, uitgenoodigd om te letten op de annotatien van den Contra-Remonstrantschen Bijbel, vooral op die plaatsen welke controvers zijn tusschen de Remonstranten en Contra-Remonstranten. Hij deelde zijnen arbeid in dezen aan de Directeuren der broederschap mede, en in hare vergadering van den 26sten Augustus 1642 werd vermeld dat hij overleden was. Zijn werk werd in handen gesteld van Jacobus Batelier, Remonstrantsch predikant te 's Gravenhage, die hetzelve het licht deed zien onder den titel van: Korte en duidelyke wederlegginge van verscheide aantekeningen, tot bevestiging van de Contra-Remonstrantsche leere der Predestinatie aan de kant van de nieuws overgesetten Bijbel, gestelt over eenige merckelyke texten der H. Schrifture zoo uit het Oude als Nieuwe Testament, ten meesten deele gestelt door den E. Zeer Godzal. Engelbert van Engelen in zyn leven bedienaar des H. Evangeliums binnen de Stad Aernhem. Rott. 1649. 8o. Meerdere bijzonderheden zijn er van van Engelen niet bekend. Zijn zoon volgt. Verkeerdelijk noemt Cattenburgh hem de schrijver van den door Barlaeus opgestelden: Epistola eclesiastarum etc. Lugd. Bat. 1617.
Zie Brandt, Hist. der Ref. D. IV. bl. 2-4, 9, 10; de Jongh, Naaml. der Pred. van Gelderl. bl. 131, 246; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek; Cattenburgh, Bibl. Remonstr. p. 57; Tideman, de Remonstr. Broedersch. bl. 27, 276, 277. |
|