Duitsche natie erkend. In 1622 in het vaderland teruggekeerd, verwierf hij de aanzienlijkste ambten. In 1625 werd hij secretaris der Staten van Stad en Lande, verwisselde die bediening weldra voor die van Raadsheer en werd in 1630 Burgemeester van Groningen.
Als lid der Staatscollegien, in Groningen of te 's Hage werkzaam, was hij een der voornaamsten die invloed uitoefenden op den gang van 's landsbestuur, en maakte hij zich vooral ten tijde van den vredehandel te Munster, jegens de geldmiddelen, de West-Indische Maatschappij en de Groningsche Hoogeschool zeer verdienstelijk. Hij overleed den 18den April 1658 zonder kinderen na te laten bij Aukje Verrucius. Samuel Maresius hield op hem eene lijkrede.
Zie Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 329, 330.