ridders overrompeld en een der opperhoofden vermoord. Nu kwamen de Hunsingoërs en Fivelingoërs weder in de wapenen en voor Groningen. De gebannen ridders gaven zich op genade over, en Egbert moest zich tot gijzelaar stellen. Op zijne belofte werd hij ontslagen en rukte met gewapende manschappen naar de stad. Na vele bloedige gevechten delfde hij het onderspit, werd gevangen genomen en te Appingadam in eenen toren opgesloten, doch na zes weken onder borgtogt ontslagen. Hij werd in 1255 in zijne waardigbeden hersteld en de twisten bijgelegd.
Zie Schotanus, Geschied. van Friesl. bl. 133-135; Sjoerds, Jaarb. van Friesl. D. II. bl. 527, 530, 534, III. bl. 11, 43-48, 54-58, Westendorp, Jaarb. van Gron. D. I. bl. 300, 323, 328; Arend, Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 323-328.