Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 4
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 465]
| |
Hij vertrok in 1757 naar Maastricht, waar hij ook tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid werd aangesteld. In 1771 emeritus geworden, is hij te 's Gravenhage overleden in October 1798, oud ruim 80 jaren. Blijkens een door hem vervaardigd vers op den dood van Jan Frederik van Goor, predikant te Maastricht, beoefende hij de Latijnsche dichtkunst. Hij deed zich ook als een Hollandsch dichter kennen door: Euphemia of de triomf van den Godsdienst, tooneeldicht, naar het Fransch, Maastr. 1769. 8o. De klaagliederen van Jeremia; vertaald na de gezangen van de Heer d' Arnaud, Maastr. 1770. 8o. De rampzalige Gelieven, of de Graaf van Comminge, tooneeldicht, naar het Fransch, Maastr. 1773, 8o.
Zie Boekz. der gel. wereld, 1749. a. bl. 704, 705, 1756. a. bl. 253, 1757, b bl. 367, 1759. a. bl. 86; Witsen Geijsbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 253, 254; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leid. D. I. bl. 261. b. bl. 83. |
|