[Jacob van Dijck]
DIJCK (Jacob van) werd te Haarlem in 1567 geboren. Hij was de zoon van Nicolaas van Dijck, vele jaren kapitein in Nederlandsche dienst en in 1619 als kommandant van de sterkte Crevecoeur overleden. Na tot doctor in de Regten bevorderd te zijn, en te 's Hage een geruimen tijd als advocaat gepraktiseerd te hebben, werd van Dijck door eenige personen naar Zweden gezonden, om hunne belangen aldaar te behartigen. Hij maakte zich daar zoo aangenaam en gezien, dat hij tot hofraad en vervolgens als Zweedsch gezant bij de Staten werd aangesteld. Als zoodanig bewees hij aan Zweden de gewigtigste diensten, en had het geluk in 1614 tusschen Nederland en Zweden een verbond van vriendschap en koophandel te sluiten, waartoe hij in het vorige jaar door zijnen vorst was afgevaardigd. Zijn huis te 's Hage, hetwelk stond in het zuiden van de stad bij het inkomen van Delft; werd onder de rijkste en sierlijkste gebouwen geteld. Hij werd in 1620 door Gustaaf Adolf, Koning van Zweden, tot Ridder verheven en tot Burggraaf van Gothenburg benoemd, alwaar hij in groot aanzien overleden is. De tijd van zijn sterven is niet bekend. Zijne afbeelding, eene teekening in kleuren, kwam voor in de verzameling van portretten van den Heer Frederik Muller.
Van Dijck was een man van uitmuntende eigenschappen, vol liefde tot de wetenschappen en, volgens Braudt, ‘een groot lief hebber en recht waardeerder der geleertheyt.’ Hij liet zich veel gelegen leggen aan den opbouw der Nederduitsche taal, gelijk blijkt uit de door Petrus Scriverius, zoowel in proza als poëzij, geschrevene voorreden voor de Nederduitsche Gedichten van Daniël Heinsius, waarmede hij het werk aan van Dijck opdroeg, en hem daar noemt ‘een voedsterheer ende vader der gheleertheyt, om wiens loff ende eer te verbreyden alle kloecke verstanden strijden en 't samenspannen moeten.’
Met Hugo de Groot, Daniël Heinsius, Vondel, Rutgersius en andere beroemde mannen van zijnen tijd leefde hij in vriendschap, en eerstgenoemde wijdde hem een Latijnsch dichtstuk toe. Inzonderheid was de reeds genoemde Scriverius zijn vriend, wien hij met zijnen raad in moeijelijke zaken bijstond, en uitnoodigde om de geschiedenis van de boekdrukkunst nader te onderzoeken en aan het licht te brengen, aan welke uitnoodiging wij Scriverius' Laurekrans voor Laurens Koster te danken hebben.
Zie Ampzing; Beschrijv. der stad Haarl. bl. 112, 113; Schrevelius, Beschrijv. van Haarl. (1754. 4o.) bl. 399; Gedicht. van Petr. Scriverius, bl. 29, en diens Leven er vóór bl. 17;