1734 lid van den Raad van State, was van 1721 tot 1740 Hoogheemraad van Delftland en werd den 15den November 1724 beschreven in de Ridderschap en Edelen van Holland. Door zijn huwlijk met Anna Maria van Dorp, erfdochter van Karel Philips van Dorp, Heer van Maasdam, kwam die heerlijkheid in het geslacht van van der Duyn. Hij verwekte bij haar twee zonen die later volgen. Hij overleed den 22sten November 1753, en na zijn dood werd op hem eene lijkrede gehouden, door Johannes Balthazar Bennet, die met regt aangehaald wordt als een voorbeeld van kanselontluistering in de achttiende eeuw.
Zie Luiscius, Woordenb. D. IV. bl. 229; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XVIII bl. 297; Kok, Vaderl. woordenb. D. XII. bl. 36; Bosscha, Neerl. Held. te Land, D. II. bl. 587; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. IV. St. II. bl. 748-750 en een uittreksel uit de bewuste lijkrede in het 2de deel, bl. 316-317 van dit Woordenboek.