Genua en vervolgens naar Boulogne, in welke laatste plaats hij in 1553 tot meester in de beide Regten bevorderd werd. Na met zijn broeder een groot gedeelte van Italië te hebben bereisd, gaf hij te Dole gedurende een half jaar openbare lessen in de Regtsgeleerdheid. Hij keerde na eene afwezigheid van negen jaren in het vaderland weder, waar de roem van zijne geleerdheid hem reeds vooruit gegaan was en hem eene aanstelling van Raad in het hof van Holland deed verwerven. Bij de beroerten, die weldra in de Nederlanden ontstonden, betoonde hij zich ongemeen gematigd, omzigtig en wijs, doch bleef de Roomsche kerkleer en den koning van Spanje getrouw. In 1567 werd hij mede voor Commissarissen van den hove gedagvaard, tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den koning. Hij compareerde en betuigde schriftelijk zijne gehechtheid aan den vorst. Kort te voren was hij in belangrijke bezendingen te Alkmaar en te Amsterdam gebruikt. Zijn ijver voor de belangen van Filips II was daar evenzeer als zijne belangeloosheid en gematigdheid jegens de zoogenaamde ketters gebleken.
Niet lang daarna werd hij aangesteld tot Raad van den Leenhove en Leenkamer van Holland, en ook terzelfder tijd tot Raad van de Admiraliteit van die provincie. Hoewel hij in al die betrekkingen zich onberispelijk gedroeg, haalde hij zich door zijne gematigdheid omtrent de zoogenaamde ketters den haat van den bloedraad op den hals, en verkeerde hij met anderen van gelijke gezindheid in voortdurende vrees van zijn leven te zullen moeten verliezen. In zijne voornoemde betrekking van Raad van den Leenhove en Leenkamer van Holland, maakte hij zich zeer verdienstelijk, daar door hem in 1572 de vervoering van vele Charters van Holland naar Utrecht werd bezorgd, die later in 1578 in goede orde terug kwamen, en wij hebben alzoo aan zijnezorg het bewaren van zoovele belangrijke gedenkstukken te danken. Hij bleef daarbij zijne betrekkingen te Utrecht waarnemen, en werd gedurende zijn verblijf aldaar in vele belangrijke verrigtingen gebruikt. Ook zag hij zich te dezer tijd tot Hoogheemraad van Delfland aangesteld. In 1577 zich te Brussel ophoudende, om aan het hof de achterstallige soldij der Raden van het hof te verkrijgen, werd hij op voorstel en aanbeveling van Don Jan van Oostenrijk tot opperste Raad in het hooge Kamergerigt te Spiers aangesteld, in welke aanzienlijke en eervolle betrekking hij zijnen verkregen roem, door ijverige pligtsbetrachting staande hield tot aan zijnen dood, die den 9den Januarij 1593 plaats had, nadat hij door Filips II bij opene brieven tot Ridder verheven was.
Reinier van der Duyn stierf ongehuwd. Hij was verloofd geweest aan Josina van Raaphorst, uit het aanzienlijk geslacht van dien naam, doch de tijds-omstandigheden verhinderden de voltrekking van dit huwelijk, hetwelk eerlang