Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 4
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 412]
| |
der Dussen, Burgemeester van Gouda, en van Adriana Cincq, werd te Gouda den 9den Augustus 1660 geboren en aldaar door zijnen oom van moederszijde, den beroemden staatsman Hieronymus van Beverningh, opgevoed. Op diens last studeerde hij te Leiden en vertoefde daarna bij hem op zijn huis Teylingen, waar hij hem met de geheimen der staatkunde bekend maakte. Zijne afkomst en verdiensten bleven niet onopgemerkt, en weldra zag hij zich in 1688 tot Pensionaris zijner geboorteplaats aangesteld; eene bediening die hij tot aan zijnen dood heeft waargenomen. In 1702 aldaar ook tot Raad, Schepen en Burgemeester verkozen, heeft hij tot 1720 bij afwisseling dit laatste ambt bekleed. Bovendien was hij in 1699 reeds benoemd tot Hoog-Heemraad van Schieland en in 1704 tot Dijkgraaf van den Krimpener-waard, terwijl hem in 1715 bij afwisseling tot 1723 de betrekking van Gecommitteerde Raad van de Staten van Holland en West-Friesland mede was opgedragen. Grooten roem behaalde van der Dussen als staatsman. In 1704 gaf hij de eerste proeve van zijne bekwaamheid, toen hij met anderen geroepen werd om de felle twisten in Gelderland ontstaan, ten gevolge van de Magistraats verandering na den dood van Willem III, bij te leggen. Tijdens den Spaanschen successie oorlog, werd aan hem door Frankrijk de eerste aanvraag gedaan om tot eene geheime vredehandeling te geraken, en later was hij met Buys de man die, op last der Staten, de meermalen afgebrokene onderhandelingen over den vrede hervatte. Groote schranderheid, gevatheid, eerlijkheid, onpartijdigheid, opregtheid en onomkoopbaarheid waren eigenschapen die hij daarbij ten toon spreidde, en die hem door binnen- en buitenlandsche schrijvers niet worden betwist. Ter goeder trouw begeerde hij den vrede en hoezeer moet het den braven staatsman niet gehinderd hebben, toen hij de overtuiging kreeg, dat men van de zijde van Frankrijk ter kwader trouw te werk ging. Hij schroomde dan ook niet dit den Franschen te verwijten, en zoo zeer gloeide hij van edele verontwaardiging, dat hij zich liet vervoeren om den Franschen onderhandelaar, den abt de Polignac, op een der bijeenkomsten bij den borst te grijpen, waarbij echter de meer bedaarde Buys, met de hand en treffende woorden tusschen beiden vallende, verdere handdadigheid voorkwam. De vredehandeling te Geertruidenberg in 1710 vruchteloos afgeloopen zijnde, waarbij echter de uitmuntende bekwaamheden van van der Dussen overvloedig gebleken waren, werd hij tot die van Utrecht afgevaardigd, die eindelijk, hoewel voor ons land minder voordeelig, aan het geschokte Europa eene gewenschte rust schonk. Het traktaat van Barrière, een gevolg van dien vrede, werd ook door van der Dussen in 1716 gesloten. Na dien tijd werd hij in geene openlijke betrekkingen, behalve als Pensionaris van Gouda, meer gebruikt; maar hij | |
[pagina 413]
| |
bleef toch grooten invloed op het bestuur van 's lands zaken uitoefenen, en liet geene pogingen onbeproefd om op de hoogte van zijnen tijd en bekend te blijven met alles wat er aan de buitenlandsche hoven omging, waartoe hij eene uitgebreide briefwisseling moest onderhouden, die echter meerendeels is verloren gegaan. De avond van zijn leven bragt van der Dussen op zijn buitenverblijf in de nabijheid van Bodegraven door, waar hij in 1742 overleed. Hij was in 1682 gehuwd met Maria, dochter van Nicolaas Gerbrantsz. Pancras, Burgemeester en Raad der stad Amsterdam, met wie hij 1732 zijn gouden bruiloft vierde, bij welke gelegenheid er gouden en zilveren penningen werden uitgedeeld. Dit huwelijk werd met drie zonen en eene dochter, die jong overleed, gezegend; Jacob, later Secretaris van Amsterdam, Hieronymus, Ontvanger-Generaal van de Grafelijke en Wassenaars's tollen te Gouda, en Nicolaas. De afbeelding van van der Dussen is, naar de oorspronkelijke schilderij door Houbraken, in het koper gebragt, en geplaatst in den nieuwen druk der Vaderlandsche Historie van Wagenaar, D. XVII. bl. 289. De dichter Silvius plaatste er het volgende bijschrift onder: Zoo ciert de vrede-olijf het hoofd van van der Dussen,
Geboren voor den Staat om 't oorlogsvuur te blusschen.
't Gelukkigste verstand der Goudsche Guldemond,
Baart zegen in den schoot van 't schoonste op 't wereldrond.
Geen lauwerier of goud is voor die deugd van noden,
Maar dankbaarheid met lof, een offer aan vergoden.
Bij een der maaltijden ter gelegenheid van den vredehandel te Utrecht, nam de Graaf D'Acunha, Minister van Portugal, een keurigen oranje-appel van een schotel, en zeide ‘zulke heerlijke vruchten worden op mijne landgoederen tweemaal rijp in een jaar.’ Van der Dussen nam hierop een stolksche kaas en hernam: ‘en zulke heerlijke vruchten op mijne landgoederen tweemaal op eenen dag’. De zinspreuk van van der Dussen was Nec temere nec timide. (Noch vermetel, noch vreesachtig).
Zie Hoogstraten, Woordenb.; Luiscius, Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XVII. bl. 240, 289, 329-334, 358, 372, 427, D. XVIII. bl. 47; van Wijn, Bijv. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. XVII. bl. 82, 87, 91; Dezelfde, Nalezingen, enz. D. II. bl. 332; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 302, 303; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. II. bl. 121, 122, Aant. bl. 403, 404; van Kampen, Karakterk. D. II. St. II. bl. 465, 466; (Griffioen van Waerder) Mijne herinner. van Gouda, bl. 68; Schotel, Iets over H. van Beverninhgh en Bruno van der Dussen, bl. 71-143; Muller, Cat. van Portrett. |
|