begeerte bevorderd, na verdediging zijner Dissertatio de moralitate actionum hum. cum recentiorum quorundam principiis non consistente, maar ook tot proponent, waarna hij in 1756 te Zuilen als predikant beroepen en den 28sten Maart bevestigd werd. Te midden van de getrouwe waarneming zijner bediening vergat hij de wetenschappen niet, ten gevolge waarvan hij zich in 1763 te Harderwijk als Hoogleeraar in de Wijsbegeerte, Wis- en Sterrekunde beroepen zag.
Op den 14den Junij van dat jaar aanvaardde hij zijne betrekking met eene Oratio Inauguralis de summa Philosophiae hoc nostro tempore necessitate, die te Harderwijk in 1764 in 4o. het licht zag, en zijn onderwijs was zoodanig, dat zijne talenten aan de Hoogeschool en de wetenschappen ongemeene voordeelen beloofden. Jammer maar dat zijn levensdraad zoo spoedig werd afgesneden. Hij overleed den 11den Maart 1765, en was gehuwd den 28sten Maart 1756 met Maria Brouwer, dochter van Broërius Brouwer, Predikant te Amsterdam.
Behalve zijne genoemde oratie en dissertatie, de laatste ook opgenomen in Tydeman's Syntagma dissertationum ad Philosophiam Moralem pertinentium (Traj. ad Rhen. 1777. 4o.) pag. 133, zijn er geene geschriften van hem uitgegeven.
Zie Croese, Kerk. Regist. der Pred. te Amst. bl. 230; Boekz. der gel. wereld. 1756, a. bl. 269, 662; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. II bl. 292, 298-303, 392; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 390, 391.