[Johannes Jacocus van Drunen]
DRUNEN (Johannes Jacocus van), kleinzoon van den voorgaande en zoon van Martinus van Drunen, predikant te Bennebroek. Aldaar werd hij in 1733 geboren, en wijdde zich, even als zoovelen van zijn geslacht, aan het predikambt. Hij werd den 19den Augustus 1757 Proponent, in 1758 Predikant te Nieuwland en St. Joosland, te Haamstede in 1765, te Goes in 1766 en in 1772 te 's Hertogenbosch, alwaar hem den 11den November van dat jaar het Hoogleeraarsambt in de Oostersche talen honoris causa werd opgedragen. Na het overlijden van Daniël Noortberg, Hoogleeraar in de Oostersche talen, werd hij in het daartoe staande tractement gesteld, bij besluit van den Raad van State van den 4den December 1783. Gedurende de belegering der stad, door de Franschen in 1794, behoorde hij onder de weinige leeraars die in de stad gebleven waren, en door woord en voorbeeld de burgerij overhaalden om zich niet aan de Franschen over te geven. Hij werd den 9den December 1802 emeritus en overleed den 3den Junij 1804. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen en beoefende de Nederduitsche Dichtkunst blijkens een handschrift door hem nagelaten, groot 300 bladzijden in octavo, waarin onderscheidene geboorte-, bruilofts-, lof- en mengeldichten voorkomen, die hij van 1752 tot 1801 gemaakt heeft. Zijn dichterlijk talent gaat echter niet boven het middelmatige, zooals blijken kan uit den verjaarwensch aan zijnen vader, op zijn zeventigsten verjaardag, gedrukt te Haarlem, 1775. 4o, alsmede uit een vers, waarmede hij de dissertatie van Johan van Heurn (Traj. ad Rhen. 1772. 4o) versierde. Hij schreef:
De gemeente van Israël tot het intreden voor land en kerk opgewekt, Utr. 1774. 8o.
Ernstige waarschuwing aan het publiek wegens het gevoelen van den Eerw. Kleman, predikant te Voorburg, 1776. 8o.
De aard des geschrijfs in het nader bericht van Joh. Petsch aan het publiek wegens Irenaeus Philadelphus Staat des geschils enz. onder 't oog gebracht, Rott. 1776. 8o.
Zie Boekz. der gel. Wereld. 1758. a bl. 602. b. bl. 250. 1773. a bl. 347; Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XXVII. bl. 201; Vaderl. Letteroef. 1776. bl. 207, 484, 1777. bl. 200; Dresselhuis, Naaml. der Herv. Pred. te Goes, bl. XXVIII; Hermans, Geschied. der Ill. en Lat. scholen te 's Hertogenbosch, bl. 33, 34.