[Jan Constantijn Driessen]
DRIESSEN (Jan Constantijn), zoon van Antonius Driessen boven genoemd en van Margaretha Rijpma, geboren te Deventer den 30sten Junij 1790, studeerde hij te Groningen en werd aldaar den 5den October 1814 met de kap bevorderd tot Doctor in de Wijsbegeerte, na verdediging eener Dissertatio Chemico-Phijsica inauguralis de Auro Fulminante (Gron. 1814. 4o) en in 1818 tot Doctor in de Geneeskunde met eene Disputatio Medica inauguralis de phosphoria et diabete mellito (Gron. 1819. 4o); beide Academische proefschriften gaven reeds te kennen wat Driessen eenmaal voor de wetenschappen worden zou. Hem was evenwel geen lang leven beschoren, want reeds op drie en dertigjarigen leeftijd overleed hij te Groningen den 31sten Januarij 1824. Hij was mede Directeur van het Natuur- en Scheikundig Genootschap in zijne geboorteplaats, en zijne uitgegevene geschriften, waarvan wij hier de titels laten volgen, getuigen van zijn helder doorzigt en onvermoeide werkzaamheid.
Brief aan Dr. Deiman, over de omzichtigheid, waarmede men de bereidingwijze der geneesmiddelen moet beoordeelen, bijzonder van het oleum Oxygenatum, Amst. 1808. 8o.
Gemakkelijk en onkostbaar middel om spoedig vuur te maken; geplaatst in het maandschrift tot Nut van 't Algemeen, Gron. 1808. bl. 382.
Proefnemingen over het nieuwe donderzilver (argent detonnant) in Algem. Konst- en Letterb. 1808. D. II. bl. 280.
Commentatio de acidi muriatici praesentia in aere athmospherico. In Neues journ. f. de Chemie etc. von Schweigger und Meinecke, Neue Reihe B. VI. H. 2. (1822).
Beobachtung von Ausleerungen leuchtenden Urins. In hetzelfde journ. B. VI. H. 2. (1822).
Scheikundig onderzoek van eene soort van Soda, welke uit den fucus buccinalis in de nabijheid van de Kaap de Goede Hoop wordt bereid. In Verh. van de 1ste Klasse van het Kon. Inst. 1823. D. VI. bl. 233.