Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 4
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Joannes Drieberge]DRIEBERGE (Joannes) werd op den 11den December 1686 te Leiden geboren. Geertruida Oosterbaen, zijne godvruchtige moeder, de dochter van Jan Oosterbaen, koopman te Noordwijk, ontsliep reeds veertien dagen na zijne geboorte. Ter naauwernood vier jaren oud zijnde, verloor hij ook zijn vader, Jan DriebergeGa naar voetnoot1), een aanzienlijk korenkoopman te Leiden. Hij kwam nu onder voogdijschap van zijne beide ooms, Jan van der Mey en Gerrit Oosterbaen, die hem te Noordwijk ter schole bestelden, alwaar hij vooral aan het onderwijs van Pieter van Oostdam veel te danken had. Men had hem voor den handel bestemd, waarom hij eerlang naar Rotterdam werd gezonden. De vurige en naar wetenschap dorstende jongeling gevoelde hiertoe weinig opgewektheid. Aan zijn verlangen, om zich aan de studie der godgeleerdheid te mogen wijden, werd toegegeven. De predikant der Hervormde gemeente te Rotterdam, Joannes Texelius, nam op zich hem in de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche talen te onderwijzen. Op zestienjarigen leeftijd vertrok Drieberge naar de kweekschool der Remonstrantsche broederschap te Amsterdam. Daar hoorde hij de lessen van Limborch en Clericus. Met allen lof in 1608 tot proponent bevorderd, trad hij eerst eenige malen in de Doopsgezinde gemeente te Monnikendam op, waartoe hij was verzocht. Van daar schijnt hij voor korten tijd naar de gemeente te Nijmegen te zijn vertrokken. Toen in 1711 de Doopsgezinde gemeente te Harlingen (tot nog toe bediend door proponenten uit de Remonstrantsche broederschap, die haar werden toegezonden) zelf een proponent wenschte te beroepen, verzochten zij Drieberge. Kort echter was zijn verblijft aldaar; nog datzelfde jaar werd hij op éénen dag te Zevenhuizen en te Noordwijk beroepen. Drieberge gaf om verschillende redenen aan Noordwijk de voorkeur. Den 31sten October 1718 ontving hij eene roeping naar Utrecht, welke hij volgde. Bij deze gemeente was hij bijzonder geliefd, zoodat hij ook een beroep naar 'sGravenhage van de hand wees. Gedurende zijn verblijf alhier begon hij met de uitgave van belangrijke geschriften. Hij vertolkte de leerredenen van den | |
[pagina 331]
| |
beroemden Engelschen bisschop Benjamin Hoadly, en andere godsdienstige verhandelingen van verschillende geleerden. Inzonderheid verwierf hij een beroemde naam door de overzetting van het met zoo veel lof bekende werk van Humfrey Prideaux: het Oude en Nieuwe Verbond aanééngeschakeld. Niet alleen werd deze vertaling door Drieberge met aanteekeningen en ophelderingen verrijkt, die van zijne veelomvattende en grondige kennis getuigden, maar aan de tweede uitgave (Leiden 1729. 4o.) voegde hij nog een allerbelangrijkst aanhangsel toe. Zoowel zijn leermeester Clericus als de beroemde Vitringa waren met dezen arbeid hoog ingenomen. In Februarij 1725 moest Utrecht den geliefden leeraar aan de Rotterdamsche gemeente afstaan, die hem den 27sten December des vorigen jaars beroepen had. Ruim twaalf jaren was hij daar met grooten zegen werkzaam, gedurende welken tijd hij in geschrift een godgeleerden strijd voerde met Joan van den Honert over diens werk: De gratia Dei, non universali sed particulari, welke strijd hem echter moeijelijkheden berokkende. Toen de Hoogleeraar Cattenburgh, den 14den Mei 1737, wegens hoogen leeftijd zijn ontslag had verzocht, werd Drieberge, met bijkans eenparige stemmen, tot diens opvolger aan de kweekschool der broederschap benoemd. Ofschoon de Rotterdamsche gemeente noode, voor de vierde maal, om dezelfde reden, een beminden voorganger afstond, zoo scheidde hij van haar, den 3den November, met eene rede over II Corinthe XIII vs. 11. Drieberge aanvaarde zijn hoogleeraarsambt den 5den December 1737 met eene redevoering: De veritatis et pacis studio conjungendo. Hierin lag zijn karakter, zijne denkwijze en zijn streven geheel uitgedrukt. Hij wilde een onbevooroordeeld onderzoek der waarheid in liefde en eensgezindheid. Hij streed voor de éénheid in Christus en hoopte den dag te zullen aanschouwen, waarin alle scheidsmuren weggevallen en allen één hart en één geest worden zouden. Als bijbelsch en irenisch Godgeleerde was hij een vijand van alle scholastieke spitsvondigheden. In zijne onderzoekingen bewandelde hij den historischen weg. Bij verschil van gevoelen was hij zedig, gematigd en verdraagzaam. Onvermoeid en ijverig was Drieberge in zijne studiën. Van Chrysostomus' werken, en die van andere oude schrijvers, had hij nieuwe uitgaven willen bezorgen, indien hem daartoe niet de genoegzame tijd had ontbroken. Terwijl hij enkele breedvoerig uitgewerkte loca der dogmatiek in het licht deed verschijnen, bewerkte hij met de uiterste zorg een godgeleerd systeem, dat hij echter niet voltooide. Toen hij bezig was aan eene verhandeling: de injuriis condonandis, als een vervolg op het hoofdstuk: de pacis studio, verrastte hem de dood. Behalve in de Godgeleerdheid was hij bijzonder ervaren in de Geschie- | |
[pagina 332]
| |
denis, Aardrijks- en Oudheidkunde. Bovendien vonden de Natuur- en Letterkundige wetenschappen in hem een vlijtig beoefenaar. Als kanselredenaar muntte Drieberge minder uit door welsprekendheid, dan wel door juiste behandeling en duidelijke voorstelling. De toeloop tot zijne predikatiën was zeer groot Slechts één bundel leerredenen gaf hij bij zijn leven uit. Niet lang bekleedde hij zijn gewigtig ambt. Door te groote inspanning en zijn zittend leven was zijne overigens krachtige gezondheid ondermijnd. De gevolgen eener pleuris sleepte hem ten grave. Op den laatsten zondag van Januarij en Februarij 1746 sprak hij voor het laatst tot de gemeente over Psalm XXXIX. vs. 4-12. Zes dagen voor zijnen dood hield hij zijne laatste les en beschreef de Curatoren-vergadering. Nog onverwacht ontsliep hij op Zondag morgen, den 1sten Mei ten 7 ure, in den ouderdom van 59 jaren, 4 maanden en 19 dagen, ongehuwd en zonder uitersten wil. Den 6den Mei werd zijn stoffelijk overschot in de Westerkerk te Amsterdam bij de beenderen van Episcopius en Limborch plegtig bijgezet. Op uitnoodiging van den Amsterdamschen kerkeraad werd ter zijner nagedachtenis op den 22sten Mei door den predikant Bliek eene Nederduitsche en den 23sten door den Hoogleeraar Wetstein eene Latijnsche lijkrede gehouden. De laatste getuigt onder anderen van Drieberge: ‘Hij was rijzig van gestalte, sterk van ligchaam, vlug van geest, doordringend en bondig van oordeel en van een gelukkig geheugen. Door Drieberge werden gedurende zijn leven de volgende, geschriften uitgegeven: De ware weg ten eeuwigen leven volgens het evangelie van Jesus Christus verklaart, met eene wederlegging van verscheide schadelijke misverstanden, in XVIII predikatiën, beneffens II predikatiën over de verdeeldheden der christenen, en IV over een onzijdig onderzoek van den godsdienst, door Benjamin Hoadly, bisschop van Bangor (later van Winchester). Uit het Engelsch vertaald. 8o. Leiden 1719. Tweede druk 1733. Predicatie over het gedrag van Paulus tegen de Christenen voor zijne bekeering. 8o. Het Oude en Nieuwe Verbond aanééngeschakeld in de geschiedenissen der Joden en der aengrenzende volkeren sedert het verval der koningrijken van Israel en Juda, tot op den tijdt van Christus, door Humfrey Prideaux, doct. der H. godgel, en deken van Norwich, uit het Engelsch volgens den agtsten druk overgezet, en met eenen inhoud van ieder boek en eenige aenteekeningen vermeerdert. Leiden 1723, 4o. 2 deelen. Van dit boek verscheen spoedig een tweede druk, waarbij eenbelangrijk aanhangsel: Over de opkomst en voortgang der wijsbegeerte onder de Grieken en Romeinen. Aanmerkingen over het voorberigt van den Heer Johan | |
[pagina 333]
| |
van den Honert T.H. zoon, bedienaer des H. Evangeliums te Haarlem, voor zijne verhandelingen van Gods niet algemeene maar bijzondere genade. Te Amsterdam, 1726, 8o. Vervolg van Aenmerkingen, waarin het antwoord des Heeren Joan van den Honert, T.H. zoon, op de voorgaande aenmerkingen word overwogen. Te Rotterdam 1727. 8o. Van deze strijdschriften verscheen eene tweede uitgave. Predicatie over 2 Korinthe XIII:11, gedaan tot een afscheid van de gemeente der Remonstranten te Rotterdam. Rotterd. 1737. 4o. Zeven Predicatiën over 't Gebed des Heeren, beneffens vijf predicatiën over Psalm XIX, XXIII, LXXXII. Te Amsterdam 1742. 4o. Herdrukt ald. 1746. 8o. De praedestinatione et gratia. Amst. 1744. 4o. Van dit boek verscheen datzelfde jaar en in 1781 te Amsterdam in 4o. eene Hollandsche vertaling. Libri duo, unus de bonis Novi Foederis et futuro hominum statu, alter de baptismo et S. Coena. Amst. 1746. 4o. Na zijn dood werden nog uitgegeven: Dertien Predicatiën over uitgelezene texten uit de Psalmen. Amst. 1746. 8o. Dertien Predicatiën over uitgelezene texten uit het Evangelium van Joannes. Amst. 1747 8o.
Zie J.J. Wetstenii, Sermo in funere Joannis Driebergii, Amsteld. 1746, hiervan bestaat eene uitgave uit het Latijn vertaald door Pieter Adriaan Verwer; Lijkrede ter gedachtenisse van Joannes Drieberge, uitgesproken door Petrus Bliek. Amst, 1746; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. IV; A. Ypey, Geschied. van de Christ. Kerk in de achttiende eeuw. D. IX. bl. 224; Saxe, Onom. Lit. T. VIII. p. 99, 100; J. Tideman, de Remonstr. Broedersch. bl. 19, 54, 93, 257, 357, 370; A. des Am. v. d. Hoeven, Gedenkb. van het Semin. der Remonstr. bl. 177-183; A. van Cattenburgh, Bibl. script. Remonstr. p. 52-54; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 383; N. C. Kist, Synodale Handel. betreffende de zaak en leer der Remonstr. bl. 276-286 in Arch. voor Kerk. Geschied. D. VIII. bl. 276-286. |
|