[Filips van Dorp]
DORP (Filips van). Het oud adelijke geslacht van van Dorp in Delfsland, was volgens den een uit dat van Wassenaar gesproten, volgens den ander van Frieschen oorsprong. Reeds in het jaar 1250 komt een ridder Diederik van Dorp voor, die de ridderlijke hofstede van Dorp met het daarbij gelegene land van Diderik van Wassenaar in leen had. Het wapen door dit geslacht oorspronkelijk gevoerd, was van keel met een balk van goud. Het werd vervolgens gevierendeeld met Uiteclier, zijnde van sabel, met drie leeuwenkoppen van zilver, geharnasseerd van keel. Sommige leden voerden enkel drie leeuwenkoppen.
Filips van Dorp, de eerste die wij van dit geslacht te vermelden hebben, heette eigenlijk Filips van Veen en nam den naam van van Dorp aan, naar zijne moeder Hadewy van Dorp, eene dochter van Arend van Dorp, die met Dirk van Veen gehuwd was. Hij nam in 1399 deel aan het beleg van Staveren, was reeds in 1404 thesaurier en stedehouder van Holland, onder de regering van Graaf Willem VI, die hem bovendien in 1407 tot stedevoogd van Gorinchem aanstelde, met wien hij in 1408 tegen de Luikenaars optrok en door wien hij wegens zijne dapperheid tot ridder geslagen werd. Hij is de stichter van het huis te Kenenburg, overleed in 1403 en werd te Delft in de Oude kerk begraven. Hij was tweemaal gehuwd, eerst met Florentia Bugge, weduwe van Jacob van der Woude, daarna met Beatrix bastaard dochter van Graaf Willem VI. Uit beide huwelijken won hij geene kinderen, en zijne laatstgenoemde gemalin hertrouwde na zijn overlijden met Jan van Woerden, Heer van Vliet.
Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 934; van Mieris, Hist. der Ned. Vorst. D. I. bl. 11; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. III. bl. 377; Arend, Alg. Geschied. des Vaderl. D. II. St. II. bl, 457; Kron. van het Hist. Gen. te Utr. D. VII. bl. 190, D. VIII bl. 195-267, 451-460, 467-485, D. IX. bl. 429; de Navorscher, D. VII. bl. 253.