Na vroeger door Willem II tot Grootmeester, en na de ontzetting van zijne openbare staatsbetrekking, tot Opper-Kamerheer benoemd te zijn, werd hij onder koning Willem III tot de hoogste Hofwaardigheid, die van Opper-Hofmaarschalk, bevorderd, welke hij tot aan zijn dood bekleedde, die den 18den Januarij 1853 te 's Gravenhage plaats had. Hij werd op den 25sten daaraanvolgende op de begraafplaats te Eikenduinen plegtig ter aarde besteld.
Uit het eerste huwelijk van van Doorn werden hem zes dochters en een zoon geschonken, en na het overlijden zijner gade in 1830, had hij zich in 1840 door een tweeden echt met jonkvrouwe J.M.M. van der Heim verbonden. Onder andere onderscheidingen die hem te beurt vielen, was de benoeming in 1845 tot Curator der Leidsche Hoogeschool, tot lid, honorair lid of directeur van verschillende Letterkundige Genootschappen, en de aanstelling tot Grootkruis van de orde van de Eikenkroon, van de Saksische orde van den Witten Valk, tot Ridder Grootkruis van de Poolster van Zweden en tot Ridder van de Pruisische orde van den Witten Adelaar.
Indien wij van Doorn in alle zijne uitmuntende eigenschappen wilden schetsen, dan zouden wij hem te vermelden hebben als staatsman, getrouw vriend van de vorsten die hij diende, als echtgenoot en vader en eindelijk als Christen. Daartoe zijn de weinige regels die wij zouden kunnen ter nederstellen niet voldoende; maar zoo men van Doorn wil leeren kennen, zoo als hij was en zoo als hij alléén geschetst kon worden, door een man die zijne vriendschap meer dan twintig jaren mogt genieten en boven velen waardig was, dan wijzen wij op de hulde hem toegebragt door wijlen den Hoogleeraar H.J. Royaards in het werk aan het einde van dit artikel aangehaald.
Zie Hand. der Jaarl. Algem. Verg. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. 1853. bl. 81-99 der Levensberigten.